vrijdag 23 september 2011

Moeilijke dingen om te geloven

Omdat deze blog toch al geen onderwerpen mijdt die minder over filosofie dan over geloof gaan, heb ik besloten ook een keer specifiek over geloofszaken te schrijven — over de geloofszaken die soms niet worden begrepen.

Allereerst over de hel. Daarover is het eigenlijk te verschrikkelijk om te spreken. Alle levenden zullen er met afgrijzen van zijn vervuld, zegt de profeet Jesaja (hoofdstuk 66, laatste vers). De Heer heeft gezegd dat het een plaats van pijn en haat zal zijn. Als de hel wordt vergeleken met een vuur, betekent dat de hevigheid, de onblusbaarheid, en de onhoudbaarheid van die pijn en die haat. Hoe kan het dat God zo wil straffen? God wil zo niet straffen: want het is niet Gods wil dat we sterven, maar dat we leven. Het Evangelie is voor allen. Waarom is die straf dan zo groot? Dat de hel is zoals ze is, is niet een gevolg van dat God gezocht heeft naar de zwaarste straf. Het is het gevolg van de onmogelijkheid van het samengaan van het rijk van God en een schepsel dat een vijandige wil daartegen heeft en zal blijven hebben; want in de hel is geen bekering meer mogelijk.

Over bekering. Bekering is de verandering van de wil van de mens van vijandig tegen God naar instemmend met Gods wil. Waarom is niet iedereen die goed leeft bekeerd? Niemand leeft er goed (zie brief aan de Romeinen, hoofdstuk 3). Heel het leven van een mens die Gods Geest niet verandert is gericht tegen God, en daarmee direct of indirect op de vernieling van de medemens en de wereld. Zo verschrikkelijk is de christelijke boodschap, als ik het Evangelie verzwijg.

Over uitverkiezing. Hoe komt een mens tot bekering, zodat hij door Gods Geest veranderd wordt? Ik zal mijn antwoord op deze vraag eerst breder formuleren en dan verduidelijken. Misschien is het zo dat sommige mensen tot bekering komen doordat ze zich aan God en de Godsdienst onderwerpen; en dat de rest van de mensen die zich niet onderwerpt slechts door Gods genade ingrijpend uit hun oude leven kunnen worden gehaald. De schuld van degenen die zich niet aan God onderwerpen staat dan vast: ze hebben niet gewild. Het getuigenis van christenen van wie God het leven heeft veranderd is echter altijd dat ze onder de tweede categorie van mensen vallen: dat het niet hun wil was die hen bekeerde. Dat maakt God genade alleen maar groter. Maar omdat dat ook betekent dat de schuld van wie bekeerd is even groot was als degenen die niet bekeerd worden, betekent het ook dat God hen onverdiend heeft uitgekozen. Abraham was niet beter dan anderen, Izak was niet beter dan anderen, Jakob was niet beter dan anderen. Maar als dat zo is, waarom redt God dan niet iedereen? Wie God met ernst zoekt, zal behouden worden (zie bijvoorbeeld de profeet Jesaja, hoofdstuk 55). Wie kan God dan nog verwijten dat hij nalatig is geweest met zijn verlossing? Als God degenen die Hem niet zoeken straft, toont dat zijn rechtvaardigheid.

Over voorzienigheid. Voorzienigheid wil eigenlijk zeggen: de zorg die God heeft voor de wereld, bijvoorbeeld voor alle mensen (ook voor wie niet bekeerd is!), of voor de aarde. Maar theologen hebben er een veel complexere dogmatiek aan vastgemaakt, omdat ze vonden dat het een gebrek zou zijn als God de hele toekomst niet zou kennen ('voorzien'), of dat het een gebrek zou zijn als een van Gods voornemens ooit zou wijzigen, of dat het een gebrek zou zijn als God niet zelfs de wil van de mens zou kunnen bepalen. Laat ik hier voorzichtig over zijn: het zou kunnen dat God de toekomst voorziet, en dat daarom niet een van Gods voornemens ooit wijzigt; maar zo'n eeuwigheidsperspectief is voor ons niet makkelijk te begrijpen. Wat we wel geloven met betrekking tot de voorzienigheid is dat God almachtig is, dat God daarom de toekomst bepaalt en weet, en dat God niet aan de natuurwetten gebonden is, en zelfs de besluiten van mensen kan sturen (wat niet betekent dat hij de wil van de mens op het kwade zou richten; wat het richten van de wil op het goede betreft, zie bekering), en dat God doet wat hij beloofd heeft. Maar komen rampen ook van God? Ja. Ze zijn een gevolg van de vervloeking van de aarde na de zondeval. Maar dat God ook boven die rampen staat kan niet anders dan een troost zijn voor degenen die in God geloven; voor anderen kan het een middel zijn om de verschrikkelijke waarheid van het leven in te zien en zich te bekeren tot God.

Over God. "Nog nooit heeft iemand God gezien, maar de enige Zoon, zelf God, die rust aan het hart van de Vader, heeft hem doen kennen" (Evangelie van Johannes, hoofdstuk 1). Van wie tot God bekeerd is en gelooft, is het hart gericht op de openbaring en verlossing van Jezus Christus, Gods Zoon, de verlosser. Wie meer over hem wil weten, moet de Bijbel lezen: wij geloven dat van het begin (direct na de zondeval) tot het eind naar deze verlossing wordt verwezen. Daarom: neem en lees!

maandag 12 september 2011

Het proces

Van mijn broer kreeg ik het Verzameld werk van Franz Kafka (Joods-Duits schrijver, 1883-1924) cadeau (uitgeverij Querido, 1983). Het boek 'Het proces' dat na de dood van Franz Kafka is uitgegeven, is een van de bekendste; omdat de thema's van het boek me intrigeerden schrijf ik er nu wat over. Hierbij neem ik de stelregel van Joodse filosofie in de hand dat een interpretatie een synthese mag zijn tussen de bedoelingen van de auteur (van Franz Kafka) en van de lezer (van mij).

Ik denk dat er in het boek nogal wat thema's voorkomen die gerelateerd zijn aan onderwerpen uit de Bijbel (de Thora of ook uit het Nieuwe Testament).

  • Centraal in het boek staat 'de wet'. De hoofdpersoon Josef K. wordt op een dag gearresteerd zonder zich ergens van bewust te zijn, en zonder dat hem verteld wordt waaraan hij schuldig staat. Ik denk dat 'de wet' staat voor de boodschap van de Bijbel: er bestaat een God, er is een moraal die je verantwoordelijk maakt. Nu is de gedachte aan God en aan het bestaan van een moraal ons niet vreemd, maar ze breekt wel in ons gekoesterd ideaal van een autonome leefwereld.
  • Daarom kan de baan van Josef K. als 'bankbediende' symbool staan voor dat ideaal van een autonome leefwereld. Het is een wereldje vol eigenbelang, concurrentie met anderen, en handelingen die wat lijken te zijn maar uiteindelijk niets voorstellen. De gedachte aan de wet breekt daarop in: ze verwoest het geregelde leventje van K.
  • Tussen de wet en Josef K. zijn tal van medewerkers bij de 'kanselarijen': de personen die hem arresteren, degenen die hem het verhoor afnemen, de advocaat, ... Zij staan voor mensen die op een of andere manier een band met religie hebben of zeggen te hebben. Het is voor K. niet moeilijk een scène te maken in de kanselarijen (het is niet moeilijk fouten aan te wijzen binnen de christelijke traditie), maar het verandert helaas niet veel (met het verzet tegen een traditie is de kern van de zaak, de wet, niet verdwenen). In de beschrijving van de advocaat is het mogelijk een portret te zien van een bevaderende kerk, een hulpvaardige man die rapporten van het leven wil hebben (de biecht), en latijnse verzoekschriften (gebeden) schrijft, en er zelf ook nog eens van overtuigd lijkt te zijn dat hij het beste voor heeft maar ondertussen mensen aan zich knecht (zoals de figuur van koopman Block in 'Het proces'). Al deze mensen brengen K. niets dichter bij, maar eerder verder af.
  • De verschillende relaties met vrouwen van K. gedurende zijn proces zijn minderwaardig, hartstochtelijk, en leiden hem altijd af van zijn proces. Ze staan voor het volgen van hartstochten die niet in overeenstemming zijn met de levensovertuiging en die dus altijd verliezen zijn. Zoals het christelijk geloof hebben en tegelijk je niet aan de christelijke ethiek houden. De apostel Johannes zegt ervan in zijn eerste brief dat we liegen als we zeggen dat we niet zondigen, maar tegelijk dat we niet in het duister maar in het licht moeten wandelen. De enige die K. eerlijk behandelde, de kalme geestelijke in de kerk, schreeuwt hierover zelfs plotseling tegen K.: "Kun je dan geen twee stappen ver zien?" (p.165)

Er zijn nog tal van thema's die ik niet genoemd heb, maar die het verhaal wel compleet maken als beschrijving van de verhouding van een mens tot de wet en zijn mogelijke onderhandeling daarmee.

Een verschil met de christelijke traditie is mijns inziens dat Kafka in de toegang tot de wet vooral een rol toeschrijft voor de relatie tot de medemens. De figuur van de 'wachter' voor de wet, de mogelijke belemmering maar ook de onvermijdelijke maar niet per se negatieve confrontatie op de weg naar de wet, kan worden uitgelegd als de medemens, de 'ander' — zie Luc Anckaert en Roger Burggraeve, 'De rode huid van Adam', 2008. Hetzelfde met de verhouding van de procedure van de lagere rechtbank tot het vonnis:
"'Heb jij ook een vooroordeel tegen mij?' vroeg K. 'Ik heb geen vooroordeel tegen je,' zei de geestelijke. 'Het vonnis komt niet plotseling, de procedure gaat langzaam over in het vonnis.' 'Zo is het dus,' zei K. en boog het hoofd." (p.164)
In de beschrijving van de verhouding tot de wet lijkt geen verwijzing te zijn naar Christus als toegang tot de wet, of het moest zijn in de verwijzing naar de 'grote advocaten' (p.140) waarnaar K. helemaal van afgeleid wordt verder te zoeken door de omstandigheden.

Maar omdat 'Het proces' een dringende oproep blijft om zich niet af te laten leiden door de omstandigheden van het zoeken naar de wet, blijft het een ingrijpend boek.

zaterdag 10 september 2011

Tijdelijk en eeuwig brood

"En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben." (Evangelie van Johannes, hoofdstuk 6)

Er is tijdelijk brood en eeuwig brood. Het lijkt erop dat als we hier genoeg te eten hebben, we ook minder honger naar het eeuwige brood hebben. Het is dwaas als ik me meer laat fascineren door het tijdelijke dan tijd te nemen voor het eeuwige. Een compleet leven moet zoeken naar de gift van allebei.

vrijdag 2 september 2011

Mooie lastige beestjes

Wanneer Augustinus in 'De stad van God' naar aanleiding van de engelen spreekt over de ordening van de natuur (deel II, boek 1, hoofdstuk 16), komt ook en passant ter sprake dat er ook lastige beestjes bestaan. Waar volgens Augustinus al het levende in de orde van de natuur staat boven het levenloze, zegt hij dat we toch ook een andere waardering kunnen hebben: liever brood in huis dan muizen, liever geld dan vlooien. Ik zou hier ook het voorbeeld van muggen aan toe willen voegen. Waarom die andere waardering? Omdat we dingen ook ordenen naar het nut voor ons.

Maar hoe gaan we in de praktijk met deze twee mogelijke waarderingen om? Wat is de ethiek? Dat er iets van ethiek meespeelt is wel duidelijk. Een voorbeeld: Augustinus zegt zelf dat de menselijke natuur, die toch meer waardigheid bezit, soms lager geschat wordt dan andere dingen: een paard meer waard dan een slaaf, edelstenen meer waard dan een slavin.

Ik denk dat voor een christen respect voor de schepping (en in het bijzonder de levende schepping) het overheersende gevoel moet zijn. Overigens hoeft dat uitgangspunt van respect voor de natuur helemaal niet in strijd te zijn met een evolutionistische overtuiging.

Uit dit uitgangspunt van respect voor de schepping volgen een heel aantal overwegingen. Een van de meest onwaardige dingen is het misbruiken van de machtspositie die de mens over dieren heeft om dieren te pesten of te doden. Dat houdt niet alleen geen rekening met de scheppingsorde, maar heeft ook nog eens geen nut. Maar daarnaast moeten we ook nogal beschaamd zijn over de manier waarop het houden van vee geoptimaliseerd is als een soort productieproces, zonder weinig te bekommeren over de waardigheid van het dier. Ik zeg niet dat boeren niet van hun dieren houden, maar ze houden zeker op dat punt geen rekening met de scheppingsorde.

Mag je sowieso dieren doden? In de Bijbel staat een expliciete toestemming om dieren te doden om te eten, na de zondvloed, aan Noach (Genesis, hoofdstuk 9). Maar mag je ook dieren doden omdat ze je nut belemmeren ('schadelijk' zijn)? Mag je een mug doden omdat die je uit je slaap houdt? Ik denk dat de scheppingsorde wel een ding daarover zegt: het is duidelijk dat ten eerste een insect een heel andere waarde van leven heeft dan een mens; ten tweede: dat een mens de machtspositie heeft om dat te doen. Maar, anderzijds, het gevoel van respect voor de natuur gaat tegen het gebruiken van die mogelijkheid in. Dat kan dus: een beest of beestje bewonderen en toch moeten doden (hoewel je die dood liever zou voorkomen). De vos die alle kippen een voor een doodt en meeneemt, doden, en toch die dood betreuren. Een mug doden en toch die dood een verspilling vinden.

Omdat er dus dieren bestaan die lastig zijn voor ons, heeft een christen reden om verdrietig te zijn over de huidige toestand van de schepping. Voor een christen is dat het teken van de vloek die over de aarde kwam door eigen schuld (Genesis, einde hoofdstuk 3).