dinsdag 25 juli 2017

Psalm 16 - Hermeneutiek

Vorige keer schreef ik over psalm 16. Daarin ging het ook over de nieuwe uitleg en toepassing van de apostelen Petrus en Paulus van een deel van die psalm op de opstanding van Jezus Christus.

De studie naar een betekenis van een tekst heet exegese en hermeneutiek. Exegese betekent letterlijk "eruit menen, eruit afleiden". Hermeneutiek gaat over de boodschap die een tekst in zich heeft (Hermes was in de Griekse mythologie de boodschapper van de goden).

De betekenis van taal is contekstgevoelig. Met dezelfde zin kun je in verschillende situaties iets anders bedoelen. Uit dezelfde geschiedenis kun je verschillende 'moralen van het verhaal' concluderen (of helemaal geen moraal toeschrijven), in hetzelfde gedicht kun je verschillende gevoelens lezen. J.L. Austin (1911-1960) en J.R. Searle (1932) hebben dit in de taalfilosofie het verschil tussen locutie (vorm) en illocutie (bedoeling) van de taalhandeling genoemd. Het is dus niet mogelijk om de bedoeling van de auteur uit de grammatica (locutie) van de tekst zelf te lezen; men moet een interpretatie doen op basis van de contekst.

Het lezen van de Bijbel heeft datzelfde probleem. Maar bij het lezen van de Bijbel blijft het niet bij de vraag: "Wat heeft de schrijver/profeet hiermee bedoeld?" Het gaat, net als literaire interpretatie en vertolking, veel verder. Het zoekt naar de moraal van een tekst, naar het plaatsen van de tekst in een nieuw daglicht (figuurlijke/allegorische lezingen), en naar de betekenis van de tekst voor vandaag en morgen. De traditionele bijbeluitleg onderscheidde daarom respectievelijk de sensus moralis, sensus allegoricus, sensus anagogicus van de sensus litteralis. De sensus allegoricus, soms typologie genoemd, werd in de vroege kerk vaak toegepast om de geschiedenissen van Israël toe te passen op het leven en het onderwijs van Jezus Christus. De sensus anagogicus ging dan over hoe de tekst van toepassing is op ons leven en het komende Rijk van God. Er is altijd een vertaling tussen de letterlijke tekst en tussen wat het voor ons leven betekent.

Voor deze Bijbelinterpretaties zijn twee radicaal verschillende invalshoeken mogelijk:
  1. objectief: Proberen de ene ware bedoeling van de Bijbeltekst te achterhalen die God als eerste auteur daarin heeft gelegd, die de profeten van Zijn Geest gegeven heeft;
  2. subjectief: De letterlijke betekenis van de tekst recht doen maar daarna de tekst tot nieuwe betekenis, nieuw leven brengen door deze toe te passen op het nu (met hulp van Gods Geest!).

Zelf ben ik van mening dat de tweede invalshoek, de subjectieve, de juiste is. Dat is omdat ik ervaar dat het vaak blijft wrijven tussen de sensus litteralis en de sensus moralis/allegoricus/anagogicus: het is nooit 1:1 naar een nieuwe betekenis om te zetten. Een voorbeeld daarvan is de in mijn vorige blog genoemde allegorische lezing van Petrus en Paulus van Psalm 16: die vult de letterlijke betekenis niet alleen aan, maar vervangt die ook. Bovendien voelt het krampachtig om naar een juiste morele/allegorische/anagogische uitleg te zoeken die achter de tekst verborgen zou zitten. Het lijkt me te klein van God gedacht; ik denk dat God gewild heeft dat de letterlijke tekst in elke tijd een nieuwe toepassing kan krijgen, en dat verschillende predikers, door God geïnspireerd, elkaar kunnen aanvullen.

Hiermee wil ik niet ontkennen dat er objectieve waarheden zijn die door taal doorgegeven kunnen worden. Die objectieve waarheden zijn er zeker, veel staan er in de letterlijke woorden van Jezus en in de woorden van God door de profeten en de brieven van de apostelen. Maar voor het erkennen en ervaren van de volledige waarheid van God is Gods Geest nodig. Juist bij de Bijbel is er sprake van een strijd tussen onze subjectieve ideeën en Gods bedoeling! Gods Geest moet ons te hulp komen. We moeten dus niet subjectief, maar spiritueel-subjectief lezen. Daarover zometeen meer.

De genoemde tegenstelling tussen objectieve en subjectieve interpretatie van een tekst zien we ook in de filosofie van de hermeneutiek terug. De Duitse theoloog en filosoof Friedrich Schleiermacher (1768-1834), grondlegger van de filosofische hermeneutiek, schetst een breed beeld van hoe een tekst te begrijpen is door ons in te leven in de historische en innerlijke (psychologische) situatie van de auteur, door te lezen in contekst van andere schrijvers, andere geschriften van dezelfde auteur, en van de tekst zelf. Het accent lijkt daar echter te liggen op het een-worden met de oorspronkelijke bedoeling van de tekst (objectief). De Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) stelt echter dat we ons nooit helemaal in de historische en psychologische contekst kunnen verplaatsen, omdat we altijd kind van onze tijd zijn. Ik denk dat dat klopt.

Wel begint interpretatie altijd bij het zorgvuldig zoeken naar/benaderen van de letterlijke betekenis van de tekst. Daarbij is de historische situatie en vergelijking met de contekst zeker van belang. Een interpretatie van een deel van de tekst kan ook natuurlijk niet in letterlijk tegenspraak een ander deel van de tekst tegenspreken. Het onderscheid van de juiste letterlijke interpretatie wordt kritisch lezen genoemd. Dus ook de Bijbel moeten we spiritueel-subjectief-kritisch lezen.

De hervormer en theoloog Maarten Luther schrijft in zijn uitleg van de brief aan de gemeente van Galatië ook over allegorie die de apostel Paulus daar geeft van de geschiedenis van Sarah en Hagar (4, 21-31). Luther is daar ook van mening dat het de subjectieve/nieuwe betekenis is die Paulus aan de geschiedenis toevoegt. Naar zijn mening zijn allegorieën nuttig als ze de inhoud van het geloof duidelijker maken. Daarentegen is een allegorie niet nuttig als het een duidelijke letterlijke tekst nodeloos op iets anders toepast.
"Paulus nu was een voortreffelijk kunstenaar, om allegorieën te behandelen. Want hij is gewoon ze toe te passen op de leer des geloofs, op de genade, en op Christus, niet op de wet en de werken, zoals Origenes en Hieronymus doen. Deze worden, omdat zij de eenvoudigste uitspraken van de Schrift, waarbij allegorieën niet te pas komen, in ongepaste en dwaze allegorieën veranderd hebben, terecht berispt." (uitleg bij Galaten 4, 21)
Ook moeten allegorieën kritisch worden gebruikt, in harmonie met de letterlijke betekenis van de teksten uit de Bijbel:
"De allegorieën brengen in de theologie geen vaste bewijzen voort, maar zij zetten luister en sier aan de zaak bij, evenals schilderijen. (...) Omdat hij (Paulus) nu deze zaak hierboven (de inhoud van Galaten 1-4) met zeer krachtige bewijzen, ontleend aan de ervaring, aan het voorbeeld van Abraham, alsook aan de getuigenissen en gelijkenissen van de Schrift, verdedigd heeft, voegt hij er nu aan het einde van zijn verhandeling een allegorie bij als een soort versiering. (...) Want zoals een schilderij een zeker sieraad uitmaakt van een woning, die reeds geheel in orde gebracht is, zo is een allegorie, als een zekere opheldering van een redevoering of zaak, die al van elders bewezen is." (uitleg bij Galaten 4, 24)

Tot het gedachtegoed van Luther behoort ook dat Gods Geest ons moet leiden bij het lezen van de Bijbel, om tot juiste interpretaties te komen en de waarheid van God te erkennen en ervaren. Daarbij is hij echter fel tegen de mening van mensen dat de ervaring van de Geest (en openbaringen zoals dromen) belangrijker is dan de letterlijke betekenis van de Bijbel. Gods Geest wil ons met behulp van de letterlijke betekenis van de tekst aanspreken.

Ik begon deze blog met het schrijven dat het interpreteren van een tekst contekstgevoelig en dus in eerste instantie subjectief is. Daarna ben ik ingegaan op de gave van Gods Geest om de waarheid van God te kennen. Vervolgens heb ik genoemd dat we voor het interpreteren van een tekst kritisch moeten zijn en deze eerst letterlijk moeten lezen. Lezen van de Bijbel is dus het samen opgaan van deze drie: de tekst, de contekst waarin ik en jij ons bevinden, en Gods Geest. Als laatste zou ik nog willen noemen dat het lezen van de tekst ons niet onaangedaan moet laten. Ik las ergens dat hermeneutiek bij de vroeg-christelijke filosoof Aurelius Augustinus als doel had: de dubbele liefde tot God en mijn medemens. In eerste instantie vroeg ik me af hoe dat ooit een principe van hermeneutiek kon zijn. Maar bij nader inzien is dat juist het belangrijkste deel van het lezen van de Bijbel: dat ik geconfronteerd word doordat de tekst mij aanspreekt om te handelen in liefde voor God en mijn naaste. Lezen van de Bijbel kan dus alleen spiritueel-subjectief-kritisch-praktisch, dus met handelen (praktijk) gepaard gaand. Dat is waar jij Jij wordt, zou de Joodse filosoof Martin Buber zeggen, dus waar het appèl van de stem van God of het gezicht van mijn medemens me niet meer onverschillig laat.

Dat is waar Jezus zijn toespraak op de berg mee afsluit:
Daarom, ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft; en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gefundeerd.
En ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand gebouwd heeft; en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot. (evangelie van Mattheüs,
7, 24-27)

zondag 16 juli 2017

Psalmen - 16

Een gouden kleinood van David.
Bewaar mij, o God,
want ik heb tot U de toevlucht genomen.
2 Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere;
mijn goedheid is niet voor U,
3 maar voor de heiligen die op de aarde zijn,
en de machtigen, in wie ik al mijn vreugde vind.
4 Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven;
ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit
en neem de namen ervan niet op mijn lippen.
5 De HEERE is mijn enig deel en mijn beker.
U onderhoudt wat het lot mij toewees.
6 De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen,
ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen.
7 Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven;
zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren.
8 Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen;
omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet.
9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich,
ook zal mijn lichaam veilig wonen.
10 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten,
U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.
11 U maakt mij het pad ten leven bekend;
overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht,
lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd.

Bevreemdend
Er zijn een best een aantal dingen die in deze psalm genoemd worden die (voor ons) niet vanzelfsprekend zijn.

Allereerst de verwijzing naar 'plengoffers van bloed' voor andere goden (vers 4). Blijkbaar was dat dus in de tijd van deze psalm het geval. In de priesterwetten van Israël kon een plengoffer van wijn aan God gebracht worden, maar niet van bloed. Er werden wel bloedige offers gebracht bij het brandoffer of zondeoffer, juist waar het om vergeving van zonden gaat voor God. Bloed in de Joodse eredienst wijst dus op vergeving. Daarom schrijft de apostel Johannes ook: "het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde" (eerste brief, 1, 7).

De uitdrukking "'s nachts onderwijzen mij mijn nieren" (vers 7) is voor ons ook vreemd. Het is beeldspraak voor gevoelens en verlangen. Zoals wij zeggen "ik voelde in mijn hart dat ..." of "mijn onderbuikgevoel zei ...", vinden we in het Hebreeuws het hart als de plek van de wil en overleg, en de nieren als plek van het gevoel en verlangen. Hier betekent het dus dat David 's nachts bedacht hoe groot God was voor hem.

In vers 2 staat: "Mijn goedheid is niet voor u" (of "raakt niet tot u"). Tegenwoordig is het niet vanzelfsprekend, zoals het voor David was, dat zijn goede daden niet tot God raken. Wij denken God wel goed te kunnen doen. We denken Gods achting te winnen door in het algemeen goed te leven. Ons godsbeeld staat dus op een lager pitje en ons mensbeeld op een hoog niveau. David zag dat andersom. Zijn daden konden hoogstens het beste voor de meest geëerden onder de mensen betekenen. Op zich komt de gedachte dat onze daden 'horizontaal' zijn (dus voor andere mensen, niet voor een God) vandaag ook wel veel voor. Maar dat gaat vaak hand in hand met het niet geloven in een persoonlijke God.

"Want u zult mijn ziel in het graf niet verlaten": veel mensen geloven dat er na de dood wel 'iets' is, dat onze ziel voortbestaat. Dat zouden we hierin kunnen herkennen.

Echter, David bedoelde met deze woorden waarschijnlijk vooral op iets anders. David verwijst hier waarschijnlijk naar de belofte die God hem deed dat Hij het nageslacht van David voor altijd het koningschap van Israël zou geven (tweede boek Samuël, 7). Dus kunnen we deze woorden zo opvatten: "zelfs bij mijn dood zal Uw zorg voor mijn nageslacht voor altijd verder gaan, omdat U mij een eeuwig koningschap hebt beloofd". Deze woorden zijn dus in geloof uitgesproken, zonder dat het voor David heel duidelijk was hoe God zijn koningschap voor eeuwig zou voortzetten.

Deze uitleg geven de apostel Petrus en de apostel Paulus aan de psalm, maar ze geven er ook een nieuwe wending aan: ze passen het toe op de opstanding van Jezus:
"Mannenbroeders, het is mij toegestaan over de aartsvader David vrijuit tegen u te zeggen dat hij én gestorven én begraven is, en dat zijn graf tot op deze dag bij ons is. Aangezien hij een profeet was en wist dat God hem met een eed gezworen had dat Hij uit de vrucht van zijn lichaam, voor zover het zijn vlees betrof, de Christus zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten, daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Christus dat Zijn ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien." (Handelingen van de apostelen, 2, 29-31)
"Immers, David is ontslapen nadat hij in zijn tijd het raadsbesluit van God uitgediend had, en hij is bij zijn vaderen gelegd en heeft wel ontbinding gezien; maar Hij Die God opgewekt heeft, heeft geen ontbinding gezien." (Handelingen van de apostelen, 13, 36-37)
Voor ons westerlingen is de vrije uitleg van Petrus en Paulus nogal bevreemdend; wij zouden vinden dat ze niet genoeg recht deden aan de originele betekenis van de tekst. De bedoeling van David kan moeilijk geweest zijn om met de woorden "U zult mijn ziel in het graf niet verlaten" opeens te spreken voor zijn nakomeling Jezus.

De Joodse cultuur gaat echter anders met de tekst om dan de Griekse (zie mijn eerdere blog daarover): 'ze blaast de tekst nieuw leven in', in plaats van zich helemaal te richten op de oorspronkelijke betekenis, zei mijn docent Joodse filosofie prof.dr. Luc Anckaert. Dus terwijl David als profeet voorzag dat God na zijn dood op wonderlijke wijze voortzetting zou geven aan zijn koningschap, geven Petrus en Paulus deze woorden meteen een nieuwe betekenis die ze voor David niet gehad kunnen hebben: dat Jezus zelf 'in het graf niet verlaten is geweest en geen ontbinding heeft gezien'. Het mooie van een dergelijk nieuw gebruik van oude woorden is dat ze de oorspronkelijke betekenis verrijkt. Voor mij als westers mens blijft het lastig om zo met de tekst om te gaan. Het lijkt doen alsof David als profeet de opstanding van Jezus heeft voorzegd, terwijl hij maar een vaag begrip moet hebben gehad van wat God in de toekomst voor zijn nageslacht zou gaan doen. Maar nee, ik moet niet zeggen 'vaag begrip', maar liever 'vast en vreugdevol vertrouwen' (mooie alliteratie...). Het verbinden van de vervulling met de oorspronkelijke hoop van David blijft mooi en complex.

Herkenbaar
Het vetrouwen op God is herkenbaar voor een christen, evenals dat we van God afhankelijk zijn (zie het gebed in vers 1). Eigenlijk is deze hele psalm ene uiting van vertrouwen en vreugde in God.

Profetisch
We hebben al genoemd hoe deze psalm op de opstanding van Jezus te betrekken is. We mogen ook vandaag ons verheugen in en verlangen naar Gods rijk en het pad van het leven!

donderdag 6 juli 2017

Psalm 15 - De positieve wet

Vorige keer schreef ik over psalm 15. In die psalm wordt een ideaalbeeld beschreven van iemand die aan Gods wet voldoet.

Over de wet van God valt veel te zeggen. Er staan veel praktisch uitgewerkte wetten in de Bijbel, maar de kern zijn de 'tien geboden' die God tot Israël sprak. Gods wet beschrijft geen ethiek die gericht is op een gevolg (consequentialistisch), maar een ethiek voortkomt uit een levende plicht (deontologisch).

Ook gaat de wet niet over het uiterlijk, maar over het innerlijk, wat het best te zien is in de laatste van de 'tien geboden'. Dit laatste gebod begint met "U zult niet begeren...". Een begeerte is iets innerlijks, niet iets wat je in regeltjes kunt vatten. In psalm 15 is een ander voorbeeld: "(...) die met zijn hart de waarheid spreekt". Maar hetzelfde principe kunnen we toepassen op al de geboden. Jezus spreekt dat ook uit:
"U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. Maar Ik zeg u: (...) Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave. (...)
U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft. (...)
U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (...)
Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is." (evangelie van Mattheüs, 5)

Het is de neiging van mensen om voor het leven met God regeltjes te maken. Dan zien de 'tien geboden' er ongeveer zo uit:
  1. Je mag geen andere goden dienen behalve God. (Niet al te moeilijk.)
  2. Je mag geen beelden dienen. (Dat doet tegenwoordig niemand meer.)
  3. Je mag niet vloeken.
  4. Je mag op zondag niet werken.
  5. Je mag niet tegen je ouders ingaan.
  6. Je mag iemand niet haten.
  7. Je mag geen seks voor of buiten het huwelijk.
  8. Je mag niet stelen.
  9. Je mag niet liegen.
  10. Je mag niet jaloers zijn op je buurman of collega.
Het is niet raar dat het dienen van God onaantrekkelijk is als je Gods wet reduceert tot wat regeltjes. (Het is prima om te bedenken welke regels nuttig zijn, maar ze mogen niet de plaats innemen van de plicht.)

Integendeel is er achter alle geboden een positieve kant te benoemen. Jezus vatte de wet samen in het liefhebben van God boven alles en het liefhebben van je naaste (je medemens) als jezelf. Ik denk dat veel mensen het laatste (het liefhebben van je naaste) wel zouden erkennen, maar van het eerste (liefhebben van God boven alles) het nut niet echt kunnen inzien. Toch denk ik dat dat onterecht is. Juist het liefhebben van God boven alles maakt in je hart en je leven ruimte om liefde te kunnen hebben voor je naaste.

Dat wordt duidelijk als je de 'tien geboden' positief formuleert:
  1. Je moet niet alleen maar opgaan in jezelf. Je mag in alles om je heen perspectief zien, omdat God boven alles staat. Daardoor krijg je tijd om er ook voor andere mensen te zijn.
  2. Je moet je geen menselijk beeld vormen van God. Je mag beseffen dat God veel hoger is dan alles wat je ziet, en dat jouw gedachten over God waarschijnlijk onjuist zijn.
  3. Je mag Gods naam niet voor je eigen doeleinden gebruiken. God wil niet dat jij anderen jouw wil oplegt in naam van God.
  4. Je moet elke week een dag rust nemen om tot jezelf en tot God te komen. Daardoor word je niet helemaal door je werk in beslag genomen en besef je beter wat echt belangrijk is in het leven.
  5. Je moet je ouders respecteren en eer geven. Ze hebben je op de wereld gebracht en (hopelijk!) veel aandacht gegeven, en waarschijnlijk is niet alles wat jij denkt, beter.
  6. Je moet je hart niet aan haat voor mensen geven. Denk aan de liefde en het geduld van God met jou en met hen.
  7. Geef je helemaal aan de man of vrouw van wie je houdt. Besef dat je aan elkaar verbonden bent. Ontdek dat gevende liefde voor elkaar beter is dan alleen verliefd zijn.
  8. Je moet niet op een slinkse manier meer willen krijgen. Het zal je niet gelukkig maken.
  9. Je mag je naaste niet benadelen door jouw woorden. Je moet beseffen hoeveel een onwaar woord met iemands leven kan doen.
  10. Je moet niet alles voor jezelf willen hebben. Er zijn mensen die wat jij hebt even nodig of veel harder nodig hebben.

We moeten onszelf niet bedriegen met dat we deze plichten wel nakomen. Ik denk dat iedereen in zijn hart wel moet erkennen vaak, misschien wel elke dag, tekort te doen aan het leven. Daarom is er geloof in het evangelie van God nodig!