maandag 27 juni 2011

Conservatisme en immanente kritiek

Ik vatte politiek met betrekking tot multiculturalisme samen in immanente kritiek, conservatisme, en wederzijds respect. Over wederzijds respect heb ik al iets uitgewijd over de christelijke aspecten daarvan, over de andere twee zal ik het nu hebben in christelijk perspectief.

Conservatisme lijkt allereerst moeilijk samen te gaan met de geweldige verandering die het christendom in de cultuur van de hele wereld heeft gemaakt. Was het verplichten van de staatsgodsdienst van de Romeinen niet ook een soort conservatisme? En verder, ook binnen het christendom: was de ambitie van keizer Karel V om zijn hele rijk Rooms te houden niet een conservatisme? Waren de prediking en de daden van Jezus niet een progressief anti-conservatisme?

Bij de prediking en daden van Jezus was er echter allereerst sprake van immanente kritiek: Jezus sprak de farizeeën en wetgeleerden aan met de woorden van de wet. In die zin was er dus sprake van conservatisme, dat er teruggegrepen werd op de waarde van de wet.

Bij de andere twee voorbeelden (van de Romeinse staatsgodsdienst en van keizer Karel V) is er ook zeker sprake van kritiek die zich uit in de taal van die cultuur (vroege christenen schreven filosofische verdedigingen, en de reformatoren beriepen zich niet alleen op de Bijbel, maar ook op kerkvaders), maar daarnaast ook zeker een verandering van waarden die anti-conservatief was.

Hoe kan een christen dus nu conservatisme bepleiten als dat conservatisme vroeger hem de toegang tot de maatschappij verbood? Mijn intuïtie is om te zeggen: omdat de Romeinse staatsgodsdienst en de politiek van keizer Karel V tegen de godsdienstvrijheid inging. Maar, dat is bedelen om de vraag: gaat een hedendaags conservatisme dan niet tegen een zekere godsdienstvrijheid in?

Eigenlijk is dat wel zo: we zijn bijvoorbeeld voor een verandering van de Romeinse ideeën over de positie van de vrouw als ondergeschikt aan de man of van de slaaf als ondergeschikt aan de meester naar de christelijke ideeën over de positie van de vrouw als gelijkwaardig aan de man of van de dienaar als gelijkwaardig aan de meester, maar we zijn tegen een verandering terug... We zouden in onze cultuur geen revolutie naar slavernij meer toestaan.
We zouden nog kunnen aanvoeren: "Maar nu we terugzien, kunnen we zien dat de afschaffing van slavernij een verworvenheid is die we niet meer moeten verliezen. Conservatisme gaat over behoud van verworvenheden". Maar dan: hoe beoordelen we wat een verworvenheid is? Waar liberalen bijvoorbeeld euthanasie als een verworvenheid beschouwen, zijn christenen het daar meestal niet mee eens. Wat verworvenheden zijn is cultuurafhankelijk, dus hoe kan conservatisme anders zijn dan cultuurafhankelijk?

Puur conservatisme (totaal behoud van de cultuur) kan dus nooit een christelijk standpunt zijn; het zou een totale cultuuronverschilligheid vergen om een puur conservatief standpunt in te nemen. Een (cultuuronafhankelijk) conservatisme kan echter wel bestaan in gematigde vorm. Dan gaat het meer om een zoveel mogelijk behouden van bestaande structuren en waarden, het aannemen van de taal van de bestaande cultuur, een anti-revolutionaire houding. Dat anti-revolutionaire moet dan niet veroorzaakt zijn door een wilszwakte om problemen aan te pakken met daden, maar door een waarneming dat een revolutie van weinig respect voor de bestaande cultuur zou getuigen en een eigen negatieve consequentie zou kunnen creëren die even groot is als de negativiteit van het probleem.

Maar zelfs dat conservatisme moet worden gerelativeerd: in de praktijk is het altijd een combinatie van conservatisme met een beetje revolutie.

zaterdag 25 juni 2011

Veelkleurige politiek

Ik schreef pas tegen een christelijk nationalisme. Laat ik het nu aanvullen met een uiteenzetting over hoe een land dan wel gedeelde wetten kan vormen.

De problematiek is duidelijk. Als culturen niet overeenstemmen over wat geweld is (denk aan bloedwraak), kan daar geen gedeelde wet over zijn. Als culturen niet overeenstemmen over wat seksueel toegestaan is (denk aan pedofilie), kan daar geen gedeelde wet over zijn. Enzovoort.

Het is geen optie om zomaar met een democratische meerderheid een wet vast te stellen waar iedereen zich dan aan moet houden. Zo werkt cultuur niet: er moet altijd rekening worden gehouden met het geheel van overtuigingen van de cultuur van de ander. Dat is wat de rechtsvorming ook altijd doet, hoewel het daar de ene keer minder in slaagt dan andere keren.

De vaststelling van wetten in een multiculturele samenleving hangt af van morele oordelen. Die morele oordelen lijken in veel gevallen overeen te komen, bijvoorbeeld met een verbod op stelen, een verbod op geweld, en morele taboes; maar er zijn toch soms speciale oordelen voor uitgezonderde situaties. Theoretisch zou men zelfs niets van dat alles hoeven te delen. Hoe is het mogelijk een beroep te doen op het gedeelde morele oordeel en zo gedeelde wetten te krijgen?
  1. Ten eerste, door immanente kritiek op de opvattingen van mensen. Dat wil zeggen: kijken of de cultuur z'n eigen beloften wel nakomt (vergelijk de maatschappijkritiek van Horkheimer). Mensen kunnen heel gemakkelijk inconsistent met waarden omgaan, en morele waarden negeren om een bepaalde situatie. Kritiek in een multiculturele samenleving kan in eerste instantie niet van een vast punt komen (want wat is dan het vaste punt?) maar moet culturen herinneren aan hun eigen waarden en de consistente toepassing daarvan. Men kan ook wijzen op de contingentie van bepaalde culturele waarden: op mogelijk alternatieve normen die nog steeds binnen de cultuur passen.
  2. Ten tweede, door culturen te weren die opeens willen afwijken van de tot nu toe gedeelde norm: door conservatisme. Dat wil dus zeggen: behouden wat we al delen. Er kan een beroep worden gedaan op de leeftijd van een traditie: een club mensen die graag een norm overboord wil werpen en dat daarom een 'culturele waarde' noemt, heeft geen recht van spreken. Let op: dit is dus geen conservatisme dat uit een puurheidsideaal van nationalisme komt, maar uit een bewaking van gedeelde waarden voor de mogelijkheid van samenleving. [Noot: ik bepleit hier een heel gematigd conservatisme, zie mijn nieuwe bericht daarover.]
  3. Ten derde, door wederzijds respect: jij moet rekening houden met wat de ander belangrijk vindt, de ander moet rekening houden met wat in jouw belang is. Een voorbeeld is het maken van afspraken over het aantal religieuze feestdagen. Maar, kan iemand tegenwerpen, kan een gelovige iemand met een andere godsdienst respecteren, als hij die godsdienst als slecht beschouwt? Is respect bijvoorbeeld een christelijke waarde? Toch wel. Respect wil zeggen: de ander ontzien, hem de nood van verdediging onthouden.


Nog iets over de laatste notie van ontzien voor een christen. De cultuur is de achtergrond van een mens, en als het een niet-christelijke cultuur is, is er niets minder dan Gods Geest nodig om daaruit te bevrijden en te brengen tot Christus. Vergelijk de woorden van de apostel Paulus aan de Romeinen (hoofdstuk 11, waar het over de Joden gaat): "Zoals u God eens ongehoorzaam was [...], zo zijn zij nu ongehoorzaam om door de barmhartigheid die u ondervonden hebt, ook zelf barmhartigheid te ondervinden. Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor ieder mens barmhartig kan zijn". Als God anders-gelovigen barmhartig is, zouden wij dat dan niet zijn? Zelfs al zouden anderen geen respect opbrengen voor christenen (wat in onze maatschappij gelukkig grotendeels niet het geval is), dan nog is het een plicht voor een christen om dat respect wel te geven en geen geweld te beantwoorden met geweld.

Deze drie punten, immanente kritiek, conservatisme en wederzijds respect spelen precies in op drie eigenschappen van cultuur en moraal: de gedeeltelijke contingentie (d.w.z. sommige normen zijn niet noodzakelijk), de historiciteit (d.w.z. het kan variëren in tijd), en de niet-universaliteit (d.w.z. er zijn mensen met andere overtuigingen). Ze zijn bedoeld om terug te keren naar wat gedeeld is in morele waarden, en om de juiste houding tot de medemens te leren.

vrijdag 24 juni 2011

Het verhaal vs. het leven

Doorgaans heeft het nadenken over levens van anderen, of over fictieve verhalen, het volgende nadeel: dat een ander levensverhaal meestal de actualiteit en de onbeslotenheid van je eigen leven verzwijgt. Met actualiteit bedoel ik: dat je nu kunt en moet handelen. Het begrip onbeslotenheid heb ik eerder geïntroduceerd.

Ik zeg 'meestal verzwijgt', want dat hoeft natuurlijk niet altijd. Maar meestal is een fictief verhaal een 'plot', een aaneenschakeling van gebeurtenissen die één bepaald iets wil duidelijk maken. Een beschrijving van een ander leven selecteert óók meestal gericht met een bedoeling. Het zijn dan vertelde ideeën, niet onbepaald maar bepaald, niet actueel maar universeel of gewoon anders. Er zijn natuurlijk ook andere voorbeelden; het kan zijn dat een verhaal een duidelijke levenshouding laat zien die je in staat stelt de afstand tot het verhaal te overbruggen en een directe verbinding te maken met het eigen actuele en onbepaalde leven. Ik denk bijvoorbeeld aan de verhalen in de Bijbel. Maar teksten die dat doen zijn confronterend, terwijl teksten die dat niet doen een soort vluchtmogelijkheid geven, een afstand die bijvoorbeeld bewondering of afschuw van iets anders mogelijk maakt. Een zelfde afstand is mogelijk bij het bewonderen van de natuur, maar die is toch vaak minder geestelijk en meer verbonden met een fysieke en actuele verbondenheid.

Is deze 'vlucht' in of verberging van de actualiteit en onbeslotenheid verkeerd? Altijd verkeerd, of alleen verkeerd als het een totale en aanhoudende houding wordt?

Volgens mij is vanuit een christelijke levensbeschouwing het laatste in ieder geval waar. Als je eigen leven niet meer in z'n actualiteit en onbepaaldheid beleefd wordt, wordt de mogelijkheid van het einde van het leven en de toekomst van Gods Koninkrijk niet meer beleefd. Hoe kan iemand die als 'buitenstaander' of toeschouwer leeft bezorgd zijn om zijn eigen ziel en leven en zoeken naar verlossing die persoonlijk is? Vooral bij de toename van mogelijkheden om andere verhalen te lezen of te zien (door de massamedia, het internet (surfen, Facebook), enz.) is het gemakkelijk om de actualiteit en onbeslotenheid van het leven vaker en vaker te vergeten.

Maar of die 'vlucht' of verberging altijd verkeerd is, vind ik een moeilijke vraag. Opvallend is dat Gods woord, de teksten van de Bijbel, niet zomaar een vlucht toelaat of iets van het leven verbergt. Het kunnen laten liggen van de actualiteit en onbepaaldheid van het leven is in ieder geval afhankelijk van geloof in God. Want zonder verlossing en geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (zie de brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 11). Uiteindelijk gaat het hierom: dat men alle dingen met het zicht op God liefheeft, zoals Augustinus schrijft. Het lijkt echter dat men snel afgeleid is van het hoogste goed en gemakkelijk zich verliest in de beschouwing van wat voor ogen is. Dat lijkt me wat de Bijbel een 'verduisterd verstand' noemt: we hebben het licht van Gods Geest nodig om te kunnen zien.

woensdag 22 juni 2011

Tegen een christelijk nationalisme

Over de multiculturele samenleving wordt al heel lang gedebatteerd. Toch ben ik een beetje geschrokken van de brief van minister Donner bij de integratienota. Hoewel er positieve punten van de integratienota te noemen zijn, zoals het zorgen voor beheersing van een gemeenschappelijke taal, het Nederlands, denk ik dat ik het met de algemene boodschap niet eens ben. In het debat over multiculturalisme mis ik een duidelijke christelijke visie.

De christelijke houding lijkt dubbelzinnig te zijn omdat twee dingen met elkaar worden vermengd: de houding tot de godsdienst van anderen en de ontmoeting met anderen in de 'publieke ruimte'. Ik denk dat christenen bijvoorbeeld in het debat over hoofddoekjes een ander geluid hadden laten horen als dat hoofddoekje een teken was geweest van de christelijke godsdienst.

Er is een eerste radicale opvatting van christelijke politiek mogelijk. Dat is dat zodra het christendom de meerderheid zal behalen in de politiek, de andere godsdiensten min of meer uitgeroeid moeten worden (niet de mensen, maar wel de godsdiensten en hun symbolen) (met een verwijzing naar artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis). In het verleden heeft dat bijvoorbeeld praktisch vorm gekregen bij de reformatie: Rooms-katholieke scholen werden gesloten (Rooms-katholieke onderwijzers werden uit hun beroep gezet), Rooms-katholieke kerken moesten sluiten of kregen hoogstens buiten de stad nog plaats. De vraag is of dat, zelfs in het licht van de heftige confrontatie van de reformatie met de gewelddadige macht uit Rome, de juiste houding was tegenover de ontmoeting met mensen van andere overtuigingen en gewoontes.

Deze radicale opvatting is in de praktijk wat naar de achtergrond verschoven, maar lijkt op de achtergrond nog wel eens als sluimerende overtuiging te functioneren. In het beginselprogramma van de SGP artikel een en vier heeft het nog steeds een plaats. De radicale opvatting lijkt echter ook soms vervangen door een gematigdere, die beroep doet op een onderscheid tussen private en publieke ruimte. De publieke ruimte is dan de plaats waar het mensen van andere godsdiensten moeilijk gemaakt kan worden door een verbod op hoofddoekjes of andere religieuze tekens. Die gematigde opvatting komt dicht in de buurt van de seculiere liberale opvatting, echter, met dit verschil dat het deze gematigde opvatting in tegenstelling tot de seculiere nog steeds te doen is om een onderscheid van de christelijke godsdienst met de andere godsdiensten. Dat kan betekenen dat we hier te maken hebben met een tijdelijke harmonie: nu lijkt die 'gematigde' christelijke opvatting van politiek nog redelijk harmonieus met de seculiere, maar daarom kan de seculiere opvatting ook steeds meer z'n gang gaan.

Deze beide opvattingen van christelijke politiek, de radicale en de gematigde, hebben een bepaalde vooronderstelling over 'wat van ons is'. Ze gaan samen met een bepaalde opvatting van een Nederlandse natie (nationalisme) en een romantisering daarvan: de geschiedenis van Nederland en de reformatie, enzovoort. Dit nationalisme gaat ook gemakkelijk samen met racisme, een wantrouwen tegenover degene die van buiten Nederland komt. Het is de vraag of deze houding ten opzichte van anderen niet een van de grootste oorzaken is van mislukte integratie. Alleen met een toeëigening van Nederland aan 'ons' is het mogelijk te denken aan een weren van andere godsdiensten uit 'ons Nederland', of van tekens van andere godsdiensten uit de publieke ruimte van 'ons Nederland'. (In het verband met dit perspectief op de publieke ruimte en identiteit is ook de visie van de hoogleraar filosofie Rudi Visker (2005: Vreemd gaan en vreemd blijven - Filosofie van de multiculturaliteit, 2008: Lof der zichtbaarheid) op het toeëigenen van identiteit en het toelaten van symbolen in de publieke ruimte interessant.)

Ik betwijfel of dat een christelijke houding is. Ik vraag me af of het Gods wil zou zijn dat we Rooms-katholieke kerken en islamitische moskeeën meteen zouden sluiten zodra Rooms-katholieken en islamieten minderheden zouden gaan vormen. Ik lees in het Oude Testament bijvoorbeeld niet dat het goed was om heidense tempels buiten Israël te verwoesten. In de profetische voorzeggingen van het Nieuwe Testament of in de Evangeliën en brieven lees ik naast het bevel van prediking niet dat het de taak is van de mens de andere godsdiensten of afgoden van alle creaturen te verwoesten. Wel dat Gods waarheid uiteindelijk boven alle leugen verheven zal worden, maar dat is Gods werk, niet het werk van een christelijke regering. Als ik me in deze lezing van de Bijbel vergis, heb ik graag dat iemand me daarop tegenspreekt met voorbeelden. Bínnen de kerk is het wel een taak elke dwaling de deur te wijzen. Maar de houding ten opzichte van de ander buiten de kerk is een verkondigende houding, niet een inlijvende en vervolgens sanctionerende houding. Let wel, een verkondigende houding dus: niet een waan van neutraliteit ten opzichte van de opvattingen en gebruiken van de ander.

Geen enkele orthodoxe christen zal blij zijn met de bouw van een moskee naast een kerk (ook ik niet). Maar ik pleit voor een verandering van de krampachtige houding in de politiek die de andere medebewoner van Nederland vooral als bedreigend ziet voor iets wat nooit helemaal van ons is geweest: de Nederlandse identiteit. Want de identiteit van de christen ligt in zijn lidmaatschap van de echte christelijke gemeente. Het is de taak van de overheid het zwaard te hanteren en ruimte te maken voor goede instituties, en óók voor een christelijke overheid om de verkondiging van Gods Evangelie te bevorderen, maar niet om een vaste identiteit te bepalen en te expliciteren – dat kan namelijk niet.

maandag 20 juni 2011

Zoeken naar leven

In 'Sein und Zeit' beschrijft de Duitse filosoof Martin Heidegger hoe een 'eigenlijk' 'heel-zijn' van het menselijk leven mogelijk is door de verhouding tot de dood. Laat ik een christelijke variant op Heideggers idee van de dood geven in de zoektocht naar wat leven eigenlijk betekent. Heidegger stelt terecht dat de dood oereigen, betrekkingloos (anderen kunnen het niet afnemen), onoverschrijdbaar, wel zeker, maar onbepaald wanneer is. De onoverschrijdbaarheid moet volgens Heidegger onder ogen gezien kunnen worden door alles wat in ons leven komt als mogelijkheid en niet als al in bezit te beschouwen: daardoor geeft de onoverschrijdbaarheid een eigenlijk kunnen-zijn, een 'vrij zijn voor de dood'. De onbepaaldheid wanneer wordt volgens Heidegger onder ogen gezien door de angst, waarvoor men 'de moed moet opbrengen' om het niets, de begrenzing van het bestaan, onder ogen te zien.

Als christen geloof ik dat de gedachte "dat het bestaan door niets wordt begrensd" veranderd kan worden. In plaats van een vooruitlopen op de dood is het leven van een christen een vooruitlopen op Gods Koninkrijk; in plaats van de angst komt de hoop.

Maar dat de dood nog steeds vrees kan opwekken komt door nog andere eigenschappen.
  1. Ten eerste: de dood is onbekend (nog nooit ervaren). Het leven is ook wel min of meer onbekend, maar er zijn altijd bekende elementen. Een totaal onbekend leven zou afschuwelijker zijn dan de dood.
  2. Ten tweede: de dood laat het leven niet heel. Heidegger zegt wel dat het leven zich geen dingen moet toe-eigenen en alles als mogelijk moet laten, maar dat is simpelweg niet hoe leven is en ook niet hoe leven op z'n mooist is. Liefde is niet iets wat simpel bestaat in mogelijkheid, maar in het smeden van een band. De dood is een straf voor de mens.
Een christen kan echter troost vinden iets hogers te zien wat het leven omvat: dat het doel van ons leven voor God is, en ons persoonlijke leven er in dat licht niets meer toe doet.

Wat dat laatste betreft kunnen we dat ook als eigenschap van het leven beschrijven: de onbeslotenheid van het leven. Er is geen mooi einde, geen 'happy end' in ons leven: we moeten altijd weer verder leven. Er is geen levensdoel dat als we het bereikt hebben zegt: het is genoeg, dit is geluk, er is niets waar we 'voor kunnen leven'. Wel kunnen we gelovig vertrouwen op God dat Hij ons leven kan zegenen, en kan bepalen; en dat er gaven van God zijn om van te genieten.

Maar het 'happily ever after' van sprookjes is dus een retorische truc, want het leven is onbesloten: in werkelijkheid kan er nooit zoiets bestaan. Of liever, het is een heimwee naar geluk waarvan een christen gelooft dat we dat alleen van God kunnen ontvangen. Hoe kun je van eeuwig geluk verzekerd zijn? Als de Eeuwige God dat belooft. In de Bijbel wordt de metafoor gebruikt van een rivier met zuiver helder water dat altijd blijft stromen, en van een boom die iedere maand zijn vrucht geeft, en genezend is (Openbaringen, hoofdstuk 22).

Sommige mensen zouden kunnen denken dat een leven met hoop afbreuk doet aan het leven zelf. Tegengeworpen kan worden dat leven zonder hoop nog meer afbreuk kan doen aan het leven, en dat de christelijke hoop niet samen kan (of mag) gaan met slecht leven.

vrijdag 17 juni 2011

Slavenmoraal

Hoe komt het dat stomme spelletjes soms zo verslavend zijn? Is er niet een goede bezigheid mogelijk die verslavend is?

Het antwoord is simpel: nee, want mensen zijn niet bedoeld om slaven te zijn.

Die uitspraak is teleologisch (het spreekt een doel uit) en normatief. Hetzelfde was wat Kant bedoelde met zijn formulering van de categorische imperatief: dat mensen nooit alleen middel, maar altijd ook doel op zich zijn.

Respectvol met de natuur omgaan stelt ook de vraag naar de mogelijkheden om de natuur alleen als middel te zien. Uit de natuur spreekt iets (anders dan bij techniek) dat het 'niet van ons' is: wij hebben het niet gemaakt, en zoals het bestaat heeft het iets bewonderenswaardigs (hoewel soms achter een sluier van geweld tegen de nietige mens). We mogen de vruchten ervan plukken, maar niet de plant vernietigen. We mogen de aarde bebouwen, maar moeten die ook bewaren (Genesis, hoofdstuk 2, vers 15). Het is daarom niet mogelijk de natuur alleen als middel te zien (vergelijk de opvatting van Peter Singer over dieren).

Maar terug naar de mens. Ik stelde dus al dat mensen niet bedoeld zijn om slaven te zijn, maar bestemd zijn om vrij te zijn, net als de natuur. Het lastige is dat de mens het moeilijk vindt om vrij te zijn.

Vanuit een christelijke visie komt dat doordat hij zijn oriëntatie en betekenis uit God is verloren. Want alleen oriëntatie op God geeft de volle vrijheid van de mens plaats: God omvat immers wat mens-zijn betekent, omdat God de mens gemaakt heeft.

Een zoektocht naar de vrijheid van de mens kan mijns inziens op niets anders uitkomen. Nietsche zocht ook vrijheid, maar heeft zich mijns inziens met zijn idee van 'slavenmoraal' van de christelijke godsdienst heel erg vergist.

In de praktijk is vrij blijven voor de mogelijkheden van de mens heel moeilijk. Het is heel makkelijk om je te laten reguleren door dingen die maar een deel van de menselijke 'potentie' uitmaken. 'Wakker blijven' en bidden, is de raad van Jezus (Evangelie naar Matteüs, hoofdstuk 25).

woensdag 15 juni 2011

Iets nieuws & m'n scriptie

Ik beschouw mezelf als creatief: dat wil zeggen, heb soms een onweerstaanbare neiging om iets nieuws te maken. In de filosofie wordt originaliteit als merites gezien. Als je niets nieuws zegt maar alleen bestaande filosofie interpreteert, word je niet beroemd. Veel filosofen beginnen hun boek ook met een samenvatting van alle voorgaande filosofen: wat hebben zij gezegd, en waarom voegt het mijne iets toe (soms met een neiging al het voorgaande als waardeloos af te doen). Net alsof de eis van toegevoegde waarde precies zoals bij wetenschap bestaat in het ontdekken of beschrijven van iets nieuws.

Zo vermeldt ook Lukas als hij van het bezoek van Paulus aan Athene schrijft: "Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen, die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen" (Handelingen van de apostelen, hoofdstuk 17).

Iets nieuws willen zeggen is de neiging om iets toe te willen voegen aan het bestaande, met het gedachte dat de mens anders betekenisloos blijft. Ik denk dat die gedachte genuanceerd moet worden. Ieder mens voegt al onherroepelijk iets toe aan de wereld door te leven. Een mens wordt nooit gelijk aan datgene wat hij maakt of produceert (vergelijk ook Heidegger, die dat het alledaagse 'vervallen' noemt, het verliezen van zichzelf, de eigen zijnsmogelijkheden, in de omringende wereld).

Ik denk dat het beter is als het filosofie te doen is om gewoon de waarheid te spreken, ongeacht of die nieuw is of niet. Maar, zou iemand kunnen tegenwerpen, is dat niet al een te stellige uitspraak, omdat alle filosofie waarheid bevat maar slechts verschilt in perspectief? Ik ben het ermee eens dat als je filosofische waarheden gaat verzamelen, je veel verschillende perspectieven zult bezoeken; maar ik ben er ook van overtuigd dat er dan nog verschil blijft tussen ware en onware of vervormende, verbergende uitspraken. Misschien is dat een mooie inleiding op mijn bachelorscriptie voor mijn studie filosofie over waarheid.

donderdag 9 juni 2011

Wat is de mens?

Bij wijsgerige antropologie (mensleer) is de vraag altijd: als we een bepaalde beschrijving van de mens hebben gebaseerd op zijn functioneringen en gevoel, hoe realistisch zijn die onderscheidingen dan? Is seksualiteit een 'drift' of slechts het aangetrokken zijn tot bepaalde handelingen, of tot een bepaald object? Is aangetrokken zijn tot bijvoorbeeld de handelingen van het verstand, het denken, dus filosofie, ook een 'drift'?

Psychoanalytici lijken in ieder geval de neiging te hebben over klasses van handelingen waartoe de mens zich aangetrokken of afgestoten kan voelen te abstraheren en voor die aangetrokkenheid of afstoting één term te verzinnen, bijvoorbeeld 'de drift' of 'de walging'. Dat lijkt samen te gaan met een naturalistisch ideaal: het is shockerend maar terecht om de mens zonder iets te verliezen te reduceren tot maar een of twee factoren. (De mens beschrijven in twee factoren is altijd mogelijk door abstractie. Maar de vraag is: is er sprake van abstractie (die dingen weglaat) of van realiteit (er is niets meer).) Het is de vraag of dat waar is: ik reken het degraderen van de mens in zijn natuur in ieder geval niet als verdienste, omdat ik geloof dat de mens een kunstwerk van God is.

De psychoanalytiek kunnen we beter opvatten als een existentiële beschrijving van de menselijke conditie (dus wijsgerige antropologie!) dan als wetenschap. Dit argumenteert ook Paul Moyaert, hoogleraar wijsgerige antropologie aan de universiteit van Leuven. De psychoanalytiek is, tot haar nadeel, soms juist als empirische theorie opgevat: bij de psychogenese: de beschrijving van het ontstaan van psychische ziektes, en bij de ontwikkelingspsychologie: de beschrijving van de ontwikkeling van de mens in stadia, waarbij de volwassen mens de norm is waar ieder mens 'van natuur' naar moet ontwikkelen. De psychoanalytiek van Freud leert ons als existentiële beschrijving het volgende:
  • Over genot: de mens is een spanningsveld van krachten, en genot is als de spanning daarvan afgevoerd kan worden;
  • Over symbolen: de mens is in staat met symbolen dingen samen te binden (letterlijke betekenis van symboliseren), tegen uiteenwerpende (letterlijk 'diabolische') gebeurtenissen die de mens isoleren;
  • Over o.a. seksualiteit: seksualiteit (wat m.i. ook op sommige andere verhoudingen van de mens toegepast zou kunnen worden) is ontologisch verwarrend, omdat lust en het goede niet samenvallen; omdat er geen voorgegeven object is waartoe het van natuur beperkt is; omdat de seksuele identiteit (man- of vrouw-zijn) al existentiële vragen kan oproepen; omdat de seksuele verhouding zich niet duidelijk laat afbakenen (waar begint en waar eindigt het?); omdat er een aantrekkingskracht is van het verbodene;
  • Over identiteit: dat een mens nooit te reduceren is tot de gemeenschap.
Deze constateringen van Freud spreken me erg aan. De manier waarop ik de voorgaande dingen heb beschreven is niet per se gebonden aan het mensbeeld van Freud (die het heeft over de 'seksuele driften' als veelbepalende factor in de mens).

Wat mij het diepste treft in de menselijke conditie is het verval, de mogelijkheid van het morele kwaad dat de dieren overtreft. Ik geloof dat wat de apostel Paulus in de Romeinenbrief (hoofdstuk 1) schrijft op alle mensen (ook gelovige, als ze hun eigen wereld op sommige momenten wel best vinden) van toepassing is: "Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen overgeleverd aan hun eigen onbetrouwbaarheid en doen ze wat verwerpelijk is."

dinsdag 7 juni 2011

Mooie woorden als medicijn voor de ziel

Ik heb een hekel aan retoriek. Aha, zult u zeggen, maar je bedient jezelf er ook mooi van! Dus een goede vraag: wat is retoriek?

De verhouding tussen filosofie en retoriek is een klassieker. Volgens de retoriek van Plato waren sofisten onwaarachtig omdat ze met hun retoriek niet op zoek waren naar een waarheid (het was een staaltje kunde om een stelling eerst te verdedigen en dan te weerleggen). In de dialoog Phaedrus komt naar voren dat retorica is voor de ziel wat geneeskunde voor het lichaam is. Er is wel scherpe kritiek op orators die daar trucjes op denken toe te passen. Het spreken van ware woorden vergelijkt Plato dan met het zorgvuldig zaaien van zaad wat tot een goede plant kan uitgroeien. (Daarbij geeft hij de voorkeur aan het gesproken woord, want het geschreven woord 'mist een vader' om het te verdedigen. Gelukkig hebben de sociale media dit probleem enigszins verholpen door reacties mogelijk te maken – maar ik ben bang dat het geschreven woord het lezen en de reactie daarop ook selectiever kan maken dan bij een echt gesprek waarin geluisterd wordt.)

Ik vind retoriek mooi als het een medicijn voor de ziel zou kunnen zijn, maar ben toch dubbel gestemd: retoriek kan namelijk ook jezelf of anderen bedriegen door met mooie woorden de aandacht van de inhoud af te leiden. Ik kan het begrijpen dat sommige mensen al argwaan krijgen als ze een esthetisch perfecte zin lezen (tenzij de inhoud daarvan meteen herkend wordt). Ikzelf ben ook zo'n kritisch lezer. Er zijn maar enkele schrijvers (zoals Augustinus) bij wie ik me aan hun retorica min of meer durf toe te vertrouwen.

Het meest pijnlijk is retorica als je voelt dat het geen uiting is uit het hart van de schrijver, maar een standaardmodus van schrijven: als alles, ook waarover niet goed is nagedacht, mooi moet klinken. Op zo'n manier worden mijns inziens de echte hoogtepunten minder glanzend. Ik ben wel bang dat die stijl van schrijven tegenwoordig best 'in' is: de media maken mensen welbespraakt, maar het is soms zo veel vorm zonder inhoud! Ik hoop dat het gevoel dat ik hier onder woorden probeer te brengen niet van toepassing is op de berichten die ik hier zelf schrijf. Het is mijns inziens het best – en dat probeer ik – in ieder geval de woorden te kiezen die althans met één menselijk gevoel, het jouwe, te rijmen zijn. Daarom is oprechtheid ook zo belangrijk.

Dus aan iedereen die ooit schrijft: wees oprecht, geen trucjes. En ten slotte de mooie richtlijn die de apostel Paulus aan Filippi schreef: "overweeg steeds wat waar en verheven is, rechtvaardig en zuiver, beminnelijk en eervol, alles wat deugdzaam is en lof verdient" (Brief aan Fillipi, laatste hoofdstuk, vers 8).

maandag 6 juni 2011

De zin van het leven

Ik las vandaag een korte en interessante bespreking van de vraag naar de zin van het leven (in de cursustekst voor het vak algemene moraalfilosofie aan de universiteit van Leuven) door (de – bijna emeritus – hoogleraar) Arnold Burms.

"Het probleem is niet zozeer dat het moeilijk is te weten waarin de zin van het leven zou bestaan. Het problematische is de vraag zelf. Het is immers niet duidelijk wat we te weten willen komen als we vragen naar de zin van het leven." Wat bevestigt of ontkent de uitspraak dat het leven zin heeft? Hoe breed moet het perspectief zijn om dat te garanderen? Burms' conclusie is dat het gaat om een ervaring van zin, zodat een theoretische beschrijving altijd tekort doet. Een ervaring van zin is iets dat ons aanspreekt. "Onze bereidheid tot inspanning, toewijding of overgave wordt op gang gebracht en in stand gehouden door iets dat ons aanspreekt, ons bekoort en onze bewondering of ontzag afdwingt. Die aansprekende kracht ervaren we als iets dat van buiten onszelf komt, dat in zekere zin groter is dan onszelf en ons in die zin ook transcendeert."

Ik zou met betrekking tot die 'inspanning, toewijding of overgave' willen verwijzen naar Augustinus, die duidelijk maakt dat het zoveel verschil maakt waarop we gericht zijn. Het kwaad ontstaat als de liefde of bekoring van de mens gericht wordt op een aspect wat te maken heeft met zichzelf (hoogmoed) of op iets anders dat minder is dan het volmaakte goed dat in God is, waar het dan de plaats van inneemt. Er is daarom een keuze voor de zin van het leven.

Maar ook in het licht van het volmaakte goed zijn er hier en nu gebeurtenissen die ons in ons leven aanspreken. Met betrekking tot die dingen komen nieuwe vragen op. Een lastig aspect van wat ons belangrijk lijkt in het leven, stelt Burms, is dat wat hier of nu in het midden van onze aandacht kan zijn, op een ander moment of in een ander perspectief futiel kan schijnen. Burms geeft het voorbeeld van de ongerustheid van de schrijver Joyce dat zijn 'Finnegans Wake' dat in 1939 gepubliceerd werd, in het licht van de op handen zijnde wereldoorlog onbeduidend zou lijken. Wat nu is, is inderdaad van het meeste belang. Als we hier met catastrofe worden geconfronteerd, houden alle woorden op (zoals ik al eerder heb gesteld). Of juist: als we nu geluk ervaren, kunnen we eerder verdriet vergeten.

Is alle zin dan vluchtig? Voor wie in God gelooft, geldt de volgende redenering: Wat nu is, is meest relevant — Wat altijd is, is dus altijd relevant — God is altijd, en dus blijvend relevant en nooit vergankelijk voor ons. Voor een filosofische God is dit nog een lege uitspraak, maar voor de God van hemel en aarde niet.

vrijdag 3 juni 2011

Geluk is het beste

Er was eens een slimme man die erachter kwam dat nadenken over het nut van het leven een ongecompliceerd geluk in de weg stond. Die man stelde toen dat het het beste was om te genieten van dat ongecompliceerde geluk. Deze man was...

Ik heb eigenlijk twee namen in gedachten: Epicurus, maar ook: Salomo, of de schrijver van het bijbelboek Prediker.

Epicurus schrijft kalm en weldoordacht over geluk in zijn brief aan Menoikeus. Op een bezadigde manier ruimt hij de obstakels voor geluk uit de weg. De goden kunnen niet anders zijn dan onverstoorde genieters van een eeuwige rust, en staan het geluk van een mens dus niet in de weg. De dood, waar ieder mens voor vreest, is een einde van het geluk maar tegelijk een einde van de mogelijkheid van ongeluk omdat we er gewoon niet meer zijn: "wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer". Epicurus is er ook van overtuigd dat er niets meer is dan atomen (in een oneindig lege ruimte) en noodzaak die slechts door toeval wordt onderbroken. De kanten van zijn hedonisme die als minder positief kunnen worden geïnterpreteerd sla ik even over.

In het bijbelboek Prediker vinden we andere observaties (zie ook een vorig bericht daarover). Daar is er geen universum van noodzaak en toeval, maar van mogelijkheid en Godsbestuur. Toch is er geen sluitend antwoord op de vraag naar het praktische nut van het leven vanuit het menselijke perspectief:
"Ik zocht met heel mijn hart naar wijsheid. Alles wat de mens op aarde onderneemt, wilde ik doorgronden. Nooit geeft hij zijn ogen rust, dag noch nacht, maar bij alles wat God doet onder de zon, zo heb ik ingezien, doet hij wat hij doet. De mens is niet in staat de zin ervan te vinden. Hij tobt zich af en zoekt ernaar, maar hij vindt hem niet, en al zegt de wijze dat hij inzicht heeft, ook hij is niet in staat de zin ervan te vinden." (hoofdstuk 8)

Salomo verwijst dan naar het ongecompliceerde geluk als de zin van het leven:
"Ga uw weg, eet uw brood met blijdschap, drink uw wijn met een vrolijk hart, want God schept al behagen in uw werken. Laat uw kleding te allen tijde wit zijn en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. Geniet van het leven met de vrouw die u liefhebt, al de dagen van uw vluchtige leven die Hij u gegeven heeft onder de zon, al uw vluchtige dagen. Want dit is uw deel in het leven en bij uw zwoegen waarmee u zwoegt onder de zon. Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat." (hoofdstuk 9)

Bijzonder is dat het boek Prediker eindigt juist met de heenwijzing naar het komende verval van het lichaam en de dood. "Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd – voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: In deze jaren vind ik weinig vreugde meer." Het boek wordt zelfs beëindigd met deze toevoeging: "Alles wat je hebt gehoord komt hierop neer: heb ontzag voor God en leef zijn geboden na. Dat geldt voor ieder mens, want God oordeelt over elke daad, ook over de verborgen daden, zowel over de goede als de slechte." Het ongecompliceerde geluk wordt ingekaderd door het einde van het aardse leven en de verhouding tot God. Het is de voorwaarde voor de mogelijkheid van geluk.

Voor een christen moet de filosofie van Epicurus altijd iets hebben van een schijnrust. Zoals ik in het vorige bericht schreef, ben ik ervan overtuigd dat er een verlangen is voor een christen dat niet genoeg kan hebben aan het huidige leven maar vooruit ziet en wacht. En ik geloof niet dat welke mens ook (christen of niet) een substituut voor die verwachting kan vinden dat totale vrede geeft in het leven. Er is dus een punt van overeenkomst tussen Salomo en Epicurus, maar de uitwerking en context is verschillend.