zaterdag 21 augustus 2010

Utopie

In 1516 schreef de Engelse filosoof Thomas More het boek 'Utopia', een schets van een ideale wereld. Sindsdien is het een thema in de filosofie. 'Utopia' is een woord dat als wortels uit het Grieks eu-topos (de plek van het geluk) of ou-topos (de niet-plek, dus 'het onbereikbare') kan hebben.

Thomas More schetst in zijn boek vooral een gebalanceerde gemeenschap, wat vergeleken kan worden met het ethische/politieke ideaal van Aristoteles. Het oord van het goede is niet waar het genot overheerst, maar waar men zich kan beheersen en het genieten in evenwicht is.

Het thema van de utopie vinden we met een andere visie terug bij onder anderen de Engelse filosoof Francis Bacon. Deze schetst in zijn boek 'The New Atlantis' (1624) een ideale wereld waarin de wetenschap de mens tot veelzijig geluk heeft gebracht: men leeft langer, is langer jong, heeft ziekten uitgebannen, is mooier; men is in staat beter gebruik te maken van de aardse grondstoffen, enzovoort. Veel van deze idealen die Bacon en ook anderen voor of na hem formuleerden zien we verwerkelijkt in de twintigste eeuw.

Na deze positieve formulering van de utopie zien we ook de negatieve formulering van de dystopie, van het Grieks dys-topos (de plek van het ongeluk). Dat zien we in het veelgelezen boek 'Brave New World' (1932) van Aldous Huxley. Daarin wordt een toekomst geschilderd waarin alle menselijke genot kunstmatig en onverstoord bevredigd kan worden. Die nieuwe wereld heeft een angstaanjagende andere opvatting van ethiek: het goede is dat wat gelukkig maakt en houdt, met een toekomstinvulling van dat 'maken' en 'houden'.

Twee dingen zouden deze 'Brave New World' tegen kunnen houden: een geloof dat het geluk alleen buiten ons te vinden is (een geloof in God bijvoorbeeld) òf een waardering van het natuurlijke als noodzakelijk fundament van het geluk.

Waar echter in 'Brave New World' het kunstmatige ver is doorgevoerd, kan in de toekomst de kloof tussen onverstoord genot en het natuurlijke wel eens steeds kleiner worden en verdwijnen.

Hans Achterhuis, emeritus hoogleraar filosofie in Twente, heeft een duidelijke analyse gegeven van het utopische thema in de filosofie en de lessen voor de hedendaagse staat en wetenschap. Als achtergrond gebruikt Achterhuis ook het gedachtegoed van de Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt in haar boek 'Vita Activa' (het praktische leven, wat onderscheiden kan worden van vita contemplativa, het waarnemend leven) (1958). Arendt onderscheidt de menselijke activiteiten in 'arbeiden', 'maken' en 'handelen', heel kort te karakteriseren als overleven, techniek en politiek. Met andere woorden: de mens is een 'animal laborans' (arbeidend wezen), een 'homo faber' (bewerkende mens) en een 'homo politicus' (burger van de staat). Bij 'The New Atlantis' en ook bij onze huidige maatschappij zien we volgens Achterhuis een nadruk op 'homo faber'. Vooruitgang in de techniek zou volgens velen utopie moeten kunnen realiseren. De tendens is volgens Achterhuis ook "meer is beter" (net zo'n leus als het beroemde "kennis is macht" van Francis Bacon). De mens hoeft door 'homo faber' dan nauwelijks 'animal laborans' of 'homo politicus' meer te zijn.

Bij het genoemde 'Utopia' van Thomas More vinden we echter wel een ander perspectief. Het 'Utopia' van Thomas More is te lezen als een kritiek van de maatschappij, ook van onze hedendaagse maatschappij, hoewel onze hedendaagse maatschappij op sommige punten ook wel aan More's idealen van vrede en welvaart kan voldoen. Hier zijn wat voorbeelden: "the fashion never alters" (4.1), "they do not so much as know dice, or any such foolish and mischievous games" (4.2), "their cities are composed of families" (5.1), "old men are honoured with a particular respect" (5.4), "their women are not married before eighteen nor their men before two-and-twenty, and if any of them run into forbidden embraces before marriage they are severely punished (...) The reason of punishing this so severely is, because they think that if they were not strictly restrained from all vagrant appetites, very few would engage in a state in which they venture the quiet of their whole lives, by being confined to one person, and are obliged to endure all the inconveniences with which it is accompanied" (7.3). Over het genot zegt More:
But, of all pleasures, they esteem those to be most valuable that lie in the mind, the chief of which arise out of true virtue and the witness of a good conscience. They account health the chief pleasure that belongs to the body; for they think that the pleasure of eating and drinking, and all the other delights of sense, are only so far desirable as they give or maintain health; but they are not pleasant in themselves otherwise than as they resist those impressions that our natural infirmities are still making upon us.


Zoals te zien is is geluk een relatief begrip. Voor christelijke filosofie staat mijns inziens centraal dat geluk afhankelijk is van God maar ook afhankelijk is van de juiste verhouding tot de natuur (hierboven genoemd als twee zaken die 'Brave New World' tegen kunnen houden). Is het geluk, in plaats van in genot, niet gelegen in deze drieslag: harmonie of de juiste verhouding tot God, tot de medemens en tot de natuur? Daarbij komt voor een Christen alles uiteindelijk voort uit het goede dat alleen bij God te vinden is.

Opgemerkt moet worden dat er in de utopische of dystopische denkbeelden ook wel een soort religie of contemplatief leven bestaat. Is harmonie ook niet te actief te praktiseren of te beleven zonder af te doen van de andere idealen? Kunnen de opvattingen van God, medemens en natuur niet evolueren in de geest van de mens totdat alle kloven zijn gedicht en alle dingen aan de mens zijn onderworpen? Hier is volgens mij de christelijke boodschap van belang dat God alle macht over hemel en aarde heeft, en dat niet het aardse maar Gods Koninkrijk aanstaande is. Zo besluit het gebed van een Christen: "Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen".

vrijdag 13 augustus 2010

Het concept van 'geest'

In de filosofie van de geest staat vaak de verhouding tussen cognitie, materie en zelfbewustzijn centraal. De filosoof Gilbert Ryle werd bekend met zijn boek 'The Concept of Mind' -- mooi geschreven -- waarbij de startzin is: "There is a doctrine about the nature and place of minds which is so prevalent among theorists and even among laymen that it deserves to be described as the official theory." Vervolgens geeft Ryle een zeer goed geformuleerde beschrijving van die theorie van dualisme. Veel in deze beschrijving waardeer ik omdat ze belangrijke dingen stelt die de theorie van het dualisme kan stellen. Andere omschrijvingen van Ryle zijn echter onjuist algemeen toe te passen op deze theorie. Daarom nu een opsomming van wat de theorie van het dualisme niet per se stelt:


  1. Ze stelt niet dat het leven in geest en lichaam twee verschillende levens zijn. Ryle zelf beschrijft dit meesterlijk: "What the mind wills, the legs, arms and the tongue execute; what affects the ear and the eye has something to do with what the mind perceives; grimaces and smiles betray the mind's moods and bodily castigations lead, it is hoped, to moral improvement." Maar sommigen die zich negatief uitlaten over dualisme stellen dat ze de scheiding tussen lichaam en geest maakt om de een boven de ander te waarderen. Dat is echter niet een noodzakelijke stelling voor dualisme, hoogstens heeft het dualisme in haar historie sommige omarmers van dit denkbeeld gehad die de onafhankelijke gedachte en imaginatie van de geest hoger achtten dan de lichamelijke prikkel; maar dat maakt het niet tot noodzakelijk onderdeel van de theorie.

  2. Ze stelt wel dat lichaam en geest twee existenties zijn, maar niet dat de geestestoestand totaal niet af te leiden is uit wat het lichaam doet. Het is onbegrijpelijk dat Ryle stelt dat met de theorie van het dualisme het onmogelijk moet worden gesteld dingen te constateren over de geest van een ander, waar hij eerst heeft gezegd dat lichaam en geest volgens die theorie zo sterk gekoppeld worden geacht. Wel is het zo dat er uitzonderingen bestaan -- soms kan het lichaam inderdaad anders doen dan de geest, of de toestand van de geest totaal verbergen -- maar hieruit af te leiden dat het dualisme het 'zelf' isoleert van kennis van anderen is ongegrond.

  3. Ze stelt niet dat de geest onfeilbaar is en alles van het 'zelf' (in lichaam en ziel) weet. Wel is er sprake van een zelfkennis die directer is dan alle andere kennis van de wereld om ons heen, maar dat is geen al-kennis. Ons onderbewustzijn en andere gegevens van ons 'zelf' kunnen ons gemakkelijk ontgaan.

  4. Ze stelt niet dat de geest 'rationeel' is, al is het redelijke wel een substantieel onderdeel van de psyche van de mens. Echter, wie beter kan rekenen is niet meteen van een betere geest. Onze IQ-waarde beïnvloedt veel van onze levensmanieren en observaties, maar is geen graad voor het geestelijk bestaan.

  5. Ze kan niets verifieerbaars stellen over een mechanisme dat geest en lichaam met elkaar verbindt. Ze kan wel de concepten van geest en lichaam en hun relaties verder uitwerken, maar kan geen natuurwetenschappelijk of geesteswetenschappelijk verifieerbare stelling doen over de actuele verbintenis tussen het geestelijke en lichamelijke. Deze belangrijke constatering doet Ryle in zijn beschrijving van de theorie van het dualisme:
    But the actual transactions between the episodes of the private history [lees: van de geest] and those of the public history [lees: van het lichaam] remain mysterious, since by definition they can belong to neither series. They could not be reported among the happenings described in a person's autobiography of his inner life, but nor could they be reported among those described in someone else's biography of that person's overt career. They can be inspected neither by introspection nor by laboratory experiment.



Ryle zelf stelt dat het stellen van existentie van de geest een 'categoriefout' is, en dat de theorie van het dualisme daarom absurd is. Maar dat is bedelen om de vraag: waarom is het stellen van niet-existentie van de geest geen categoriefout, en daarom absurd? Het stellen dat de woorden over de geest iets anders bedoelen dan iets wat echt bestaat is een analytische stelling die een deel van de gegeven wereld niet als werkelijk beoordeelt maar als een functie van andere dingen die wel werkelijk zijn. De bewijslast voor deze stelling ligt in het aantonen dat de woorden over de geest toespelingen zijn op iets anders, en de bewijslast voor de theorie van het dualisme ligt in het aantonen dat deze woorden niet op iets anders kunnen wijzen.