zaterdag 26 november 2011

Christelijke politiek: de Stad van God

Politiek is een gek ding. Hobbes beschreef het als een verscheurend beest dat tussen alle egoïsten op wacht ligt. Dat sluit een beetje aan op de epicureïsche vaststelling dat de mens gericht is op eigenbelang, hoewel dingen als vriendschap een eigen dynamiek kunnen hebben. De Stoa lijken heel wat positiever over politiek: de overlevingsdrang van een levend wezen heeft affiniteit met de gemeenschap, met de kosmos: de Stoa waren ongetwijfeld goed in superstaten en wereldverdragen.

Doordat de ethiek van Plato en Aristoteles heel anders was, is hun staatsbegrip ook anders. Plato zag de staat als de ziel in het groot. Aristoteles zag de staat als het lichaam in het groot, en waar hij ethiek beschouwde als het persoonlijk welbevinden, beschouwde hij politiek als de gemeenschappelijke welvaart en dus belangrijker.

Wie moet de staat dus besturen of vormen? Iets onafhankelijks (Hobbes, Epicurus)? Iedereen (de Stoa)? De meest deugdzamen (Plato, Aristoteles)?

Voor de christelijke visie is het duidelijk dat ieder mens kan falen, en dat er geen betere bestuurder kan zijn dan God. Het is mooi om te lezen hoe Augustinus de "Stad van God" stap voor stap beschrijft. De mens heeft het hoogste geluk door het liefhebben en gehoorzamen van God. De Stad van God is in de hemel: de burgers op de aarde zijn dus min of meer vervreemd.

Toen ik dit stukje begon te schrijven dacht ik misschien een definitief antwoord te kunnen geven op wat praktische vragen die bij me opkwamen, zoals: Hoe zit het met de ambtenareneed en het geweten van de ambtenaar? In hoeverre kan de overheid rituele slacht verbieden? Maar ik zie nu in dat er geen absoluut antwoord is. De politieke constitutie van een staat is, althans volgens een christen, maar relatief.

Er is nog wel meer te zeggen over politiek, maar het hoofdgebod is dit: "Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken." (Het evangelie van Mattheüs, hoofdstuk 5, de woorden van Jezus)