vrijdag 19 augustus 2011

Een land ver weg

Mensen hebben de neiging om God zoveel mogelijk uit hun wereld te weren. Dat is niet pas met een 'secularisatie' het geval: het was al zo in de dagen van Noach of Lot, staat er in het evangelie van Lukas (einde van hoofdstuk 17):
En zoals het eraantoe ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: ze aten, ze dronken, ze huwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. Of zoals het eraantoe ging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard.

Ik schreef al eerder: soms nemen bepaalde thema's ons leven als een verhaal in bezit. Maar daarbij gebeurt nog iets ergers: de gedachte aan God wordt als de gedachte aan een land dat ver weg is. We zien in onze dagelijkse handelingen onze afhankelijkheid van God niet meer, of zien in het lijden van de natuur de afstand tot God niet meer, of denken niet meer aan onze Schepper bij het zien van de overgebleven schoonheid van de natuur. Of als we dat al doen, hebben we nog grote moeite met het denken aan de hogere dingen: we zien geen verband meer tussen de duizenden sterren en de duizenden engelen in de hemel die God dienen, we denken niet meer aan de plaats en tijd die Jezus Christus op aarde als mens had, we zien in de grote gebeurtenissen op aarde geen tekenen meer van de toekomst van het rijk van God. We oogsten niet dankbaar vruchten meer van de aarde maar we besteden onze inkomsten uit aan mensen, die mensen weer aan de technische middelen: de aarde is hoogstens nog een weerbarstig instrument. We zien onszelf als heersers, het idee van het bestaan van God als een lastige inbreuk op toegeëigende grond: voor het erkennen van een almachtige God is geloof nodig. We zien de tien geboden van Gods wet meer als ideaal dan als absolute leefregel en gebod: we geven niet alleen weinig om het dienen van God, het niet ijdel gebruiken van Gods naam, het herdenken van de rust na de schepping (en van de opstanding van Christus) op de zevende dag; maar we geven daarmee ook weinig om onze medemens.

Omdat Jezus de wet in deze twee dingen samenvatte: het liefhebben van God met heel het hart en alle inspanning, en het liefhebben van onze naaste als onszelf, is het ook duidelijk waar het aan ontbreekt als al deze dingen soms verflauwen: aan liefde tot God en tot de ander. Gelukkig is er een evangelie van verlossing.

maandag 15 augustus 2011

Geloven in God en ambitie

Eerder heb ik al over vrije wil en determinisme geschreven. Een verwant onderwerp is hoe belangrijk de mens is in het heelal. Bepaalt de mens de toekomst van de aarde, of is die in God hand? Waar blijft menselijke verantwoordelijkheid en motivatie voor wereldverbeterende daden als er toch een God is die de toekomst bepaalt?

Allereerst stel ik dat God almachtig is, maar dat er geen sprake hoeft te zijn dat elke daad direct door God bepaald is. Dat moge alleen al duidelijk zijn bij overtreding tegen Gods wet:
"Wie in verleiding komt, moet niet beweren: ‘Die verleiding komt van God.’ Want God stelt niemand aan verleiding bloot, zoals hij zelf ook niet door iets slechts in verleiding kan worden gebracht. Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept. Is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde; en is de zonde volgroeid, dan brengt ze de dood voort." (brief van de apostel Jakobus, hoofdstuk 1)
Daartegenover staat dat God wel indirect de gever van al het goede is, en dat we dus niet hoeven op te scheppen over eigen kwaliteiten of daden, zoals de apostel Jakobus direct laat volgen:
"Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten; bij hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen."


Maar waar de God van de Bijbel indirect zowel goed geeft als kwaad toelaat, ligt de directe daad onder onze eigen verantwoordelijkheid. Maar iemand kan tegenwerpen: Is het niet frustrerend dat de toekomst door God bepaald wordt en niet door mij? Kan ik nooit verbetering veroorzaken met mijn eigen daden? De fout in deze redenering is dat de goede God niet gelijk kan worden gesteld met een noodlot zoals de Stoa bijvoorbeeld voor ogen hadden. Gods toekomst is niet het kwade maar het goede. Beter dan dat kunnen wij niet realiseren. Waar wij het goede doen en zoeken naar welke daden van ons het beste zijn voor onze medemens en de wereld om ons heen, zijn we een dienaar in het koninkrijk van God. Waar we dat niet doen, werken we bedoeling van God tegen. Niet dat al het menselijke tegenwerken de uiteindelijke toekomst ooit tegen zullen houden — God zal ooit een eind maken aan de menselijke geschiedenis. En ook daarom zeggen de Geest en de bruid tegen de toekomst van de Heer: "Kom!" (Openbaring, hoofdstuk 22)