vrijdag 22 april 2011

Luisteren

Vanuit rationeel perspectief is geloof in God een geloof in iets abstracts. Maar dat is de 'God van de filosofen', niet de God van het christelijke geloof.

Geloof kan echter nog concreter en persoonlijker worden als het verweven is met een bepaalde traditie. Dat heeft George Eliot (schrijfster Mary Ann Evans) in de roman 'Silas Marner' mooi uitgedrukt (hoofdstuk 2):
"The white-washed walls; the little pews where well-known figures entered with a subued rustling, and where first one well-known voice and then another, pitched in a peculiar key of petition, uttered phrases at once occult and familiar, like the amulet worn on the heart; the pulpit where the minister delivered unquestioned doctrine, and swayed to and fro, and handled the book in a long-accustomed manner; the very pauses between the couplets of the hymn, as it was given out, and the recurrent swell of voices in song: these things had been the channel of divine influence to Marner — they were the fostering home of his religious emotions — they were Christianity and God's kingdom upon earth. A weaver who finds hard words in his hymn-book knows nothing of abstractions; as the little child knows nothing of parental love, but only knows one face and one lap towards which it stretches its arms for refuge and nurture."


Ceremonie kan beetje bij beetje zelfs de plaats innemen van inhoud. Dat is een van de dingen waarin de hervorming afstand wilde nemen van de Rooms-katholieke Kerk. Maar hoewel de protestantse kerken soms minder ceremonie bevatten, zonder ceremonie zijn ze natuurlijk niet, en de praktijk van een kerkdienst neemt altijd bepaalde gewoontes en vormen aan. Maar: zal dat voor de eenvoudige kerkganger niet de hele plaats van geloven innemen? Is er nog iets tussen abstractie en gewoonte mogelijk?

Ik heb al gesuggereerd van niet. Het christelijk geloof is persoonlijk, en dus niet abstract; maar dus ook niet simpel gewoonte en vorm. De boodschap van het christelijk geloof heeft houvast in de geschreven woorden van het Evangelie, en ook de wetten en de profeten: woorden die confronteren en pas gewoonte kunnen worden als er niet meer geluisterd wordt.

Het is de taak van de christelijke gemeente om die woorden levend te houden: om simpel en begrijpelijk te spreken, niet iets abstracts of duisters te maken van de woorden van Christus. Symboliek kunnen die woorden wel bevatten; maar de vergelijkingen in het Evangelie zijn wel van die aard dat ook eenvoudige mensen (zoals 'Silas Marner') die kunnen begrijpen. Het is zaak van iedereen om – en niet uit gewoonte of alleen abstractie – te luisteren.

Of denkt u dat de christelijke woorden zich daar niet voor lenen? Dan hebt u misschien nog nooit goed geluisterd.

woensdag 13 april 2011

Fundamentalisme

Naar aanleiding van lezersinzendingen over fundamentalisme en de 'funditest' (die een 'gehalte van fundamentalisme' probeert te testen) bij het dagblad Trouw dacht ik een tijdje geleden na over wat fundamentalisme is. Ook nu houdt de vraag mij bezig: wat zorgt ervoor dat gelovigen fundamentalistisch worden gezien en daardoor anders of kwaadaardig?

Als ik zeg dat ik in God geloof, en zeg dat ik aan dat geloof niet twijfel, is dat voor anderen afschrikwekkend. Het is eenvoudig een optelsom van twee factoren:
  1. Ik geloof in iets dat voor anderen niet te bewijzen is;
  2. Ik plaats dat geloof buiten twijfel.
Misschien is dat afschrikwekkend omdat er duizend andere dingen zijn waarin ik zou kunnen geloven terwijl ze niet te bewijzen zijn, en ze buiten twijfel plaatsen, terwijl die duizend andere dingen wel eens schadelijk zouden kunnen zijn voor anderen. Of anders, als ze niet voor anderen schadelijk zijn, dan toch voor mijn geestelijke gezondheid. Ook het geloof in God is niet zomaar als onschuldige kleinigheid te zien. Stereotiepe beelden van bekeringen met het zwaard, kruistochten, censuur van wetenschap voeden een terechte angst voor dat geloof.

Maar ook als ik in mijn geval zou benadrukken dat het om een geloof van vrede gaat (Christus zegt zelfs: heb uw vijanden lief), zou er een zekere afstandelijkheid tegenover dat geloof kunnen zijn. Het geloof in God is immers zo veelomvattend dat het een drastische beperking van de mogelijkheden lijkt te zijn als je daar je hele leven naar zou inrichten. Een soort onnodige verkleining van de rationele mogelijkheden.

Misschien stelt het dan wel gerust als ik zeg dat het geloof in God geen
  • arbitraire keus is,
  • of het resultaat van een 'dogmatische' opvoeding met een rationele theologie,
  • of een zaak is van blinde 'opoffering' voor een droom;
maar dat het in mijn hele leven is geworteld. Wel geen rationele keus dus, die open staat voor twijfel, maar een geloof dat dieper geworteld is in mijn leven, niet-arbitrair, niet-dogmatisch, niet-fundamentalistisch in de zin van blinde 'opoffering' — het geloof geeft mij juist in plaats van dat het een opoffering is. Ik zei: misschien stelt dat gerust; maar niet voor iedereen, want echte atheïsten zullen dat geloof daardoor juist nog steeds als hopeloos zien.

Verschillen gelovigen en niet-gelovigen weinig of veel? Ik denk dat als men denkt dat het verschil groot is, dit gepaard kan gaan met een zekere vervreemding en angst voor elkaars opvattingen. Maar daarom denk ik ook dat het belangrijk is dat je, gelovig of niet, kunt inzien dat we allen mensen zijn. Voor de gelovige: als God bestaat, en de mens verlossing nodig heeft, zijn we allen van God verwijderd, en is niet-geloven verklaarbaar. Voor de niet-gelovige: als God niet bestaat, is een geloof van vrede een bijzondere manier van levensoriëntatie in een wereld waarin niemand zonder oriëntatie kan.

In deze zaken worstel ik om evenwicht te krijgen in sociale verhoudingen. Ik zal proberen te bewijzen dat mijn geloof niet dogmatisch, arbitrair of opofferend is door er met gevoel en levenservaring over te spreken; bewijzen dat het niet irrationeel is door het een plaats te geven in redelijke discussies. Ik kan trouwens ook niet anders – in die zin zoals Luther het zei tegenover de rijksdag te Worms in 1521 het gezegd schijnt te hebben. God helpe ons...

maandag 11 april 2011

Moraal en schoonheid

Is schoonheid verbonden met moraal? Die vraag stelde ik me nadat ik in een voorwoord van een hedendaags literatuurboek (ik ben de titel vergeten) las dat moraal en schoonheid niet direct verbonden waren, en dat daarom een schrijver vooral geen morele plicht had. Mijns inziens kon het toch onmogelijk zo zijn dat iets wat moreel onjuist is, volkomen mooi zou kunnen zijn.

Toch moet ik daarop terugkomen: bij het lezen van een hedendaags literair werk kun je ook door de adembenemende schoonheid van de beschrijving worden getroffen, ook al wijkt de moraal van de gebeurtenissen mijlenver af van de christelijke. Handelingen die volgens de christelijke moraal niet goed zijn, kunnen een perfectie hebben en met een gedetailleerdheid beschreven worden die je toch in een droom van harmonie achterlaat.

Het adembenemende boek dat ik als voorbeeld wil noemen is "Huis van de aanrakingen" van Peter Verhelst (uitgegeven in 2010). Het is een vlechtwerk van liefdesverhalen, mythen, zoeken naar de zin van het leven, en beschrijft de schoonheid van de dimensies mens en natuur tot in de kleinste details. Ja: ook in de details van menselijke handelingen komt de grootheid van de mens naar voren, en – en dat is verbazend – ook als die handelingen niet volgens de christelijke moraal zijn. Ik weet niet zeker of Peter Verhelst daar iets van bedoeld heeft als hij uit de mond van een archeologe schrijft:
"Soms praten we. [...] Gisteren zei hij dat de duivel in de details zit. Zomaar. Nu pas begrijp ik wat hij bedoelt. De details van de beelden zijn zo overweldigend dat ik me moet dwingen om naar het hele beeld te kijken, laat staan dat ik de beeldengroep kan overzien. De duivel zit in de details. 'En God dan?' vraag ik.

Hij zwijgt. Ten slotte zegt hij: 'God zit in ons verlangen om het geheel te zien.' Uren later zegt hij: 'God zit in ons verlangen naar een geheel.' Ik wijs naar de sterrenhemel: 'Er is geen geheel.' Hij grinnikt." (p.296-297)

Misschien spreekt de schrijver deze laatste stelling tegen doordat dit gesprek in de contekst staat van een groter geheel. Ik zal niet proberen een hermeneutiek te geven van de mening van de schrijver. Waar het om gaat is dat hieruit dezelfde tegenstelling opgemaakt zou kunnen worden: schoonheid van details hoeft nog niet te betekenen dat het geheel voldoet aan een morele schoonheid.

Perfectie van handelingen hoeft nog niet een goede handeling te betekenen. Hoe zou Aristoteles hierop gereageerd hebben? Zijn ethiek is immers dat datgene moreel goed is, wat perfect is. Misschien dat perfectie en imperfectie met elkaar vermengd zijn? Perfectie op een niveau (de details), imperfectie op een ander (het geheel). Maar dan zou een perfecte immorele handeling even goed of beter kunnen zijn dan een imperfecte morele handeling – dat is onjuist.

Hoe dan ook, ik ben er nog steeds niet mee eens dat immorele handelingen als geheel schoonheid kunnen hebben. Nadat de betovering van de perfecte details optrekt en we ons meer bewust worden van de handeling zelf, wekt die handeling als ze immoreel is afkeer. Het is mijns inziens zoals de bewustwording die volgens Hannah Arendt nodig is om het banale kwaad te voorkomen: de banaliteit van het kwaad van bijvoorbeeld het ontwerp van de holocaust door SS-functionaris Adolf Eichmann. Overigens maakt Arendt bij haar bestudering van dat kwaad wel een onderscheid tussen de mogelijkheid de morele oordelen te maken (door je te verplaatsen in het perspectief van de ander, van alle mensen) en oordelen van smaak. Zijn dit inderdaad twee oordelen, het oordeel van schoonheid, en het morele oordeel, die gescheiden zijn? Zit de duivel, het kwaad, in de details, en God, het goede, in het geheel?

Er is nog een andere dimensie hieraan: de contekst van het 'aanzien' in het leven. Er is niets saaiers dan een braaf persoon, luidt het gangbare oordeel. En een sluwe schurk is veel aantrekkelijker. Is dat niet de genadeslag voor moraliteit? Is dat ook niet wat Nietzsche met geslaagd leven bedoelt? Een geslaagd leven volgens Aristoteles is ook niet alleen een moreel juist leven, maar ook liefst een prachtig en eervol leven.

Laat ik met dat laatste beginnen. In de Bijbel staat een gelijkenis (parabel) van een rijke man en arme bedelaar met de naam Lazarus. De rijke "leefde elke dag vrolijk en prachtig". De arme bedelaar zat aan zijn poort en was bedekt met zweren. Maar, vertelt Jezus, de arme man stierf, en werd naar de hemel gedragen. De rijke man stierf ook, maar hij sloeg zijn ogen op in de hel. Wiens leven was er mooier? Dat van die arme man dus.

Maar dat gaat meer over 'aanzien' in het leven, en niet zozeer over de schoonheid die bij het kwaad nog altijd in de details kan zitten. Ik ben sowieso van mening dat de duivel niet in de details zit: ook de schoonheid van het kleine is een gift van God. Maar er is dus een goed en een slecht gebruik van die schoonheid. Het goede leven gaat niet om schoonheid, maar voor wie goed leeft is (naast de schoonheid van het moreel goed leven) ook de algemene schoonheid van perfectie in het leven een beloning. Voor wie niet goed leeft is die schoonheid niet verdiend, hoewel men die toch geniet.

Genieten van kleine dingen is een groot goed en straalt bescheidenheid uit. "Is dat niet te verkiezen boven moraal?", lijkt men zich af te kunnen vragen. Of: "Bestaat die God van het geheel wel? Meer dan dit hebben we niet nodig", lijkt men te kunnen stellen. Dat is wel een grote overmoed van een mens; een mens die voor de toekomst nog altijd door God geoordeeld zal worden voor wat hij heeft gedaan met zijn leven. Het leven is een gift, de mogelijkheden zijn oneindig, en dat is juist de ellende van de mens: dat hij zijn eigen ellende niet lijkt te voelen. Men waardeert creativiteit boven het leven volgens een geloof in een enige juiste weg. Zo voel ik deze stelling tenminste. Het best kan dat nog omschreven met de woorden van de profeten (tot Israël, het 'volk van God', dat echter even afkerig was van het zoeken naar een God) (Jeremia 4):

De HEER zegt: ‘Dwaas is mijn volk,
het is met mij niet vertrouwd.
Het zijn kinderen zonder verstand,
inzicht hebben ze niet.
Zij zijn wel wijs, maar in het kwaad;
tot het goede zijn ze niet in staat.’

Hier zegt God dus zelf: hoe lang nog? Hoeveel kan de Heer nog doen om een mens op de weg van het leven te brengen, nadat Christus op aarde heeft geleefd en is gekruisigd?

vrijdag 8 april 2011

Filosofie: wat word je er wijzer van?

Van filosofie word je ongetwijfeld wijzer in een bepaald opzicht. Maar dan eerder in theoretisch dan in praktisch opzicht. Vraag maar aan je familie die geen filosofie studeert.

In een discussie met een vriend van mij stelde ik dat het praktische aspect van filosofie voor mij het belangrijkste was: filosofie om te leven zoals we moeten leven. Zijn tegenwerping was dat filosofie geen praktijk kan leren, en integendeel altijd mijlenver daarvan af staat.

Hij had een punt. Ook Aristoteles stelde al (anders dan Plato) dat levenswijsheid (φρόνησις) wat anders was dan theoretische kennis.

Toch was ik van mening dat theoretische waarheid en leugen onze levenspraktijk kan beïnvloeden. Bedrieglijke retoriek kan mensen moraal onverschillig of immoreel maken, waarheid kan mensen inzichten in het leven geven. Een voorbeeld van de leugen: de toespraak van Goebbels aan de Duitse troepen om gevoelens te leren negeren bij het optreden tegen Joden. Mijn voorbeeld van de waarheid: een preek van Augustinus over de tien geboden. Deze twee voorbeelden zijn beiden geen voorbeelden van theoretische filosofie (hoewel ze zeker wel filosofie bevatten), maar hetzelfde kan gelden voor theoretische filosofie.

Oh ja, en iedereen kan het altijd goed gebruiken om herinnerd te worden aan de belangrijke en minder belangrijke (of schadelijke) dingen in het leven. Vooral in de ontwikkelde en misschien wel technocratische samenleving van nu.

Maar OK, ik geef toe dat goed leven niet uit theoretische kennis alleen komt. Wat dat betreft ben ik absoluut tegenstander het Socratisch intellectualisme: dat wie het goede kent, het goede zou doen &mdash tenzij Socrates met kennen veel meer bedoelt dan de theoretische kennis. Een voorbeeld van kennen en niet doen is wat mij betreft de Duitse filosoof Martin Heidegger die zich inliet met de leugen van het nationaal socialisme terwijl zijn filosofie over de waarheid toch echt zo dicht bij de werkelijkheid kan staan als welke andere filosofie ook.

Hoe leren we dan het goede te doen? Gewoontes?

Christelijke filosofie zegt dat God het ons moet leren. Of beter gezegd: dat we pas echt goed kunnen leven (hoewel met onze tekortkomingen) als ons leven deel is van het leven van Christus. Want Christus zegt (Evangelie van Johannes, hoofdstuk 15):
Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in mij blijven.

Vrije wil

Bestaat de vrije wil? Ik denk van wel. Maar het hedendaagse debat rond de vrije wil kan niet zonder argumenten worden gevoerd. Daarom heb ik hier een set van argumenten rond de vraag "Bestaat de vrije wil?" toegevoegd.

Ik geef nog een korte uitweiding over wat er in een christelijke filosofie met 'vrije wil' bedoeld kan worden. Vrijheid betekent voor mij: kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden. En dat niet alleen op grond van onze voorgaande ervaring (onze opvoeding, etc.), maar ook met een diepere grond van keuze maken wat we 'wil' noemen. Een wil die onderscheid zou moeten kunnen maken tussen goed en kwaad. En een basis van moraliteit is zo diep geworteld in de mens dat geen omstandigheden die uit kunnen wissen — een mens die zonder moraal geboren wordt zijn we nog niet tegengekomen. Als die morele basis vernietigd wordt, zijn we geen mensen meer. Maar we weten ook dat het mogelijk is om niet te luisteren naar die basismoraal. En mijn stelling dat er een vrije wil bestaat houdt in dat het niet luisteren (of wel luisteren) naar die basismoraal niet door iets anders is bepaald (geen determinisme), maar zijn oorzaak in zichzelf heeft. Anders gezegd: het kwaad heeft geen oorzaak. Omdat ik de vrije wil zie als iets totaal anders dan de materiële wereld, kun je dat een 'dualisme' noemen — zie ook mijn eerdere berichten over dat onderwerp.

maandag 4 april 2011

Het echte leven

De 'maand van de filosofie' (april) heeft als thema 'het echte leven'. Dat 'echt' staat voor 'authentiek'. Om te beoordelen of iets 'authentiek' is heb je een vergelijkingspunt nodig.

Van prof. Burms heb ik bij het vak algemene moraalfilosofie geleerd dat men op zoek is naar een vast punt in het leven. Bij ernstige ziekte of vrees voor de dood zien mensen het leven vaak anders – een fundamenteler perspectief, of misschien juist een verduisterd perspectief. We zoeken naar een vast punt dat gelijk blijft in wisselende omstandigheden, een standpunt dat niet ontgoocheld of begoocheld kan worden. Aan dat vaste punt verbinden we de fundamenten van moraal, van het goede leven, aldus prof. Burms. Een voorbeeld van zo'n vast punt is religie.

Waar vinden mensen anders nog vastheid? Wetenschap zou zo'n voorbeeld kunnen zijn. Evolutionisme biedt voor veel mensen voeten voor het wereldbeeld. Als we het niet in wetenschap vinden en niet in religie, waar dan wel? In mezelf misschien: een postmoderne autonomie? Volgens prof. Burms was dat laatste idee naïef: in jezelf vind je nooit een vast punt. Immers, als je al een vast standpunt meent te hebben, waaraan ontleent dat dan z'n vastheid behalve aan jezelf? Je kunt je toch ook niet aan je eigen armen zelf een moeras uit trekken?

Misschien zeggen we: zo'n vast punt is niet nodig? Misschien beschouwen we religie al als minderwaardig alleen al omdat ze een vast punt geeft. Maar dat is dwaas; en, zoals gezegd, evolutionisme valt onder hetzelfde oordeel.

Kunnen we inderdaad zonder vast punt? We kunnen zeggen: "We moeten ons laten meevoeren door de stemming van het moment; authenticiteit is dus: op elk moment meest intens zijn wie je op dat moment kunt zijn". Authenticiteit is dan dus niet gebaseerd op een vast punt, maar op een vaste eigenschap. Of misschien kunnen we zelfs zeggen: "We moeten het ideaal van 'echt leven' maar helemaal loslaten; er is niets anders dan onvoorspelbare stromen in ons leven". Misschien is authenticiteit wel "een modieus en overspannen ideaal", staat er bij de tekst over het thema van de 'maand van de filosofie'. Met een cynische opmerking zou de laatste opvatting zelfs kunnen stellen: "Verlangen naar authenticiteit is de sleur waarvan we bevrijd moeten worden".

Maar 'echt leven' blijft ook altijd tegenover 'in een waan leven' staan; bijvoorbeeld in de sleur van een kapitalistisch werkschema, of in de waan van een onbekend bedrog. Of is zelfs bedrog en sleur geen probleem? Wie dat zegt omarmt het nihilisme: niets heeft waarde.

Ik weet niet goed hoe ik op deze perspectieven moet antwoorden. Levensperspectieven gaan vaak samen met een sterke 'blijf van mijn lijf'-strategie: "Dit is hoe ik er over denk, ik heb er recht op, het leven is van mij".

Maar misschien is dat precies waar het christelijke levensbeschouwing een ander perspectief kan bieden: het leven is niet van ons. Het is er niet zomaar gekomen; het komt uit de handen van God. We vinden ons vaste punt in waar we vandaan komen. "In het begin schiep God de hemel en de aarde."