dinsdag 25 januari 2011

Vrijheid bij Descartes

Eerder heb ik al geschreven over waarom Descartes, de bekende Moderne filosoof, een idealist genoemd kan worden:
Descartes, gefascineerd door de wetenschappen, beschouwde het zuivere denken als wat centraal stond in de wereld. Van daaruit stelde hij later zijn metafysica op: het denken is het enige zekere; daarop gebaseerd wordt vervolgens onze ontcijfering van de wereld. Onze ontcijfering van de wereld is altijd twijfelachtiger dan het denken zelf. Wel zal God ons behoeden voor onwaarachtigheid in de wereld zoals ze aan ons verschijnt -- voor het bedrog --, maar de wereld blijft een constitutie van het denken, in de greep van het denken.

Ik kom hier nog even op terug om duidelijk te maken wat dit precies betekent bij Descartes:
  1. Bij de waarneming is er geen direct contact van de geest of verbeelding en het object. Het lichamelijke object (driedimensionaal) (of sporen ervan) dringen niet in het lichaam door; het zijn figuren (tweedimensionaal) die als modus van ons lichaam de verbeelding bereiken. Hier begint de ideeënwereld.

  2. De modellen die ons verstand maakt om de werkelijkheid waar en zeker te begrijpen, moeten methodisch deductief afgeleid zijn uit eerste heldere ideeën. Echter, die methode en basisideeën zijn middel om de werkelijkheid te begrijpen, om de structuren ervan bloot te leggen; ze werken, maar van hun metafysische status als overeenkomst met de werkelijkheid kunnen we niets zeggen.

  3. God heeft ons die eerste heldere ideeën gegeven, en wij kunnen niet beter dan ze methodisch en inventief toepassen om er zekerheid mee te bereiken. Echter, metafysisch kan het zo zijn dat de werkelijkheid nog anders is dan wij denken; Descartes vergelijkt het met een horloge, waar dezelfde buitenkant twee verschillende mechanieken kan herbergen.

Het verschil tussen mens en God is dat wat God denkt, ook is, terwijl wat de mens denkt, niet noodzakelijk hoeft te bestaan. Onze gedachten bij de wereld zijn dus altijd onzeker. Het gaat hier om een grote kloof tussen God en mens; een kloof die bij het laatmiddeleeuws nominalisme al naar voren kwam: Gods wil is volledig vrij, de wereld om ons heen daarom maar contingent. Bij Descartes is de verhouding van de mens tot God er een die de onmacht van de mens en de almacht van God benadrukt. Zelfs het denken is aan God onderworpen in de voortdurende schepping ('création continuée') van elk moment door de kracht van God. De filosofie van Descartes kan niet onchristelijk genoemd worden, ook al kon de toepassing van wetenschappelijke kennisprincipes op geloof problematisch zijn.

"Wat gebeurt er als je God bij de filosofie van Descartes weghaalt?" was een vraag die mijn docent Geschiedenis van de filosofie van de Moderne tijd, Prof. Dr. Roland Breeur herhaaldelijk stelde. Inderdaad:
  • de ideeën van de mens verliezen hun statuut van door God gegeven te zijn;
  • de methode verliest zijn status als het ontwikkelen van deze door God gegeven ideeën;
  • waarheid en zekerheid zijn niet meer gemotiveerd door deelname aan het zijn die als stempel door God in de wil van de mens is gedrukt (dat is vrijheid bij Descartes).
Wat heeft de mens dan nog over?

We zien dat bij het positivisme precies dat is gebeurd: men behield de wetenschap, maar had God niet meer nodig. We kunnen ons verbaasd afvragen: Hoe kan het dat men van het wereldbeeld van het nominalisme, waarin de kloof tussen mens en God zo groot is dat de praktijken van de mens maar relatief zijn, overgaat naar een wereldbeeld van wetenschappelijk absolutisme?

Het antwoord hoeft niet complex te zijn: behoud de wetenschap, en verwerp de onderworpenheid van de mens aan God.


(Bovenstaande schets van de filosofie van Descartes is grotendeels gebaseerd op de cursustekst van het vak Geschiedenis van de filosofie van de Moderne tijd.)

vrijdag 21 januari 2011

'Belangrijke filosofen'

Wegens mijn studie filosofie leek het me handig een overzicht van filosofen en stromingen te maken. Download hier een voorlopig resultaat. Een "Philosophers' Map'. Qua hedendaagse filosofen is 'ie nog niet echt compleet, maar voor de ontwikkelingen daarvoor lijkt het mij een gemakkelijk overzicht. Suggesties voor vergeten filosofen of verbeteringen zijn welkom.



Wat houdt het in belangrijk filosoof te zijn? Vanuit christelijk perspectief niet veel. De grondlegger van de historische methode, Leopold von Ranke, zei al: "Elk tijdvak is gelijk voor God":
"Ich aber behaupte, jede Epoche ist unmittelbar zu Gott, und ihr Wert beruht gar nicht auf dem, was aus ihr hervorgeht, sondern in ihrer Existenz selbst, in ihrem eigenen Selbst" (Lezingen aan koning Maximiliaan van Beieren, 1854)
Daar is aan toe te voegen: "Elke filosoof is onmiddelijk voor God, zijn waarde als mens berust niet in zijn theorieën, maar in zijn bestaan zelf, in zijn eigen 'zelf'."

vrijdag 14 januari 2011

Joodse filosofie

Zojuist een examen Joodse filosofie afgelegd. Eigenlijk, zo schreef mijn docent Prof. Dr. Luc Anckaert in de cursustekst, is Joodse filosofie een ontmoeting van het uitgangspunt van de joodse religie en het uitgangspunt van de filosofie. Waar de filosofie bestaat in begrippen, in denken, in het formuleren van abstracte, tijdloze waarheden, bestaat de joodse (of ook christelijke) religie in ervaringen, in traditie, in het luisteren naar dingen die op de man af (particulier) zijn. Wat gebeurt er eigenlijk als religieuze uitgangspunten worden vertaald naar filosofie? Worden ze niet uit hun betekeniscontekst gerukt? Desondanks zijn er Joodse filosofen.

Maar sommige dingen zijn nu eenmaal niet redelijk te begrijpen. In de joodse filosofie is een voorbeeld de Shoah. De ervaring van catastrofe maakt filosofie onmachtig. En ook andere dingen blijken onbegrijpelijk.

Dat maakt dat sommige dingen beter in verhalen (betekenisvol spreken) te vatten zijn dan in begrippen. En betekenis van dat spreken is dan niet het vatten in begrippen, maar het persoonlijk ervaren ervan. Een mooi voorbeeld zijn de commentaren van Emmanuel Levinas (1906-1995) op de Talmoedcommentaren (de Talmoed is in de joodse traditie de mondelinge overlevering van de Torah). Bij zijn interpretatie van de Talmoedcommentaren gaat het niet om kijken en herhalen, maar om luisteren en uit jezelf spreken. De eigen interpretatie wekt de tekst tot leven.

Zo wordt Levinas' commentaar op de Berakhot met de titel 'Et Dieu créa la femme' een rijke bespreking van de thema's van de menselijke conditie: animaliteit versus rationaliteit, geweten (Gods opdracht) versus vrijheid (en neigingen), de onbedektheid voor God en het dragen van de ander (ethiek). Die bespreking gaat dan onweerstaanbaar verder over de schepping van man en vrouw. Het seksuele is niet primair en bepalend voor het zijn, stelt Levinas, maar het mens-zijn is voor zowel de man als de vrouw bepalend. Voor beiden geldt het appèl van de naaste (de 'ander'). Centraal staat ook het thema van de zoon, wat staat voor de toekomst, in het bijzonder de toekomst van de Messias -- tegenover de catastrofe van het bestaan.

zaterdag 8 januari 2011

De waarde van filosofie

Wat is christelijke filosofie? Voor mij is het (besef ik na wat filosofische reflectie) woorden zo dicht mogelijk verbinden met het Evangelie.

Filosofie redeneert over bepaalde vragen, en gebruikt daarom een bepaalde verzameling woorden (die door de eeuwen heen soms wat aangevuld, soms wat verminderd wordt) om die vragen uit te drukken en te beantwoorden. Zonder filosofie zou er een stukje van de totaliteit van de werkelijkheid die de mens beleeft ontbreken, want de woorden van de filosofie zijn niet betekenisloos. Wij voelen of beseffen iets wat die woorden proberen te zeggen.

Goed, in dit domein van woorden probeer ik waarheden uit te drukken, en dat kan door vast te stellen wat de woorden betekenen, of mee te voelen wat die woorden betekenen. Woorden zijn allereerst altijd verbonden met hun contekst. De contekst maakt ze meer of minder betekenisvol. En daarnaast, hoewel waarheid niet relatief is, is het wel relatief hoe belangrijk een waarheid is en of ze op het juiste moment en in de juiste situatie wordt uitgesproken. Want we weten dat we ook doorleven, en alle uitgedrukte woorden worden zo uiteindelijk ook gewogen in de praktijk.

En daarom worden we gedreven om in het zoeken van die waarheden te komen tot de meest betekenisvolle kern van het leven, de meest dringende woorden, die -- omdat God het wil -- ook de meest eenvoudige zijn: die van het Evangelie, waaruit een Christen leeft.

Jezus Christus zegt: "Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven" (Johannes 14:6). Door Hem, Gods Zoon, de Verlosser, is er genade van God, kennis van Wie God is, en de mogelijkheid om te leven in de verwachting van een hemels Koninkrijk.

donderdag 6 januari 2011

Aardse socio-economisch-ethische perspectieven

In een prachtig én lang artikel in NRC legt Bas Heijne precies uit wat het probleem is met de hoge idealen van de ethiek dat sommige ethici ertoe neigt om liever in 'realistischer' termen van eigenbelang te spreken.
"Het zijn de verlichtingsbegrippen, na de Tweede Wereldoorlog verheven tot dogma’s, die nu op een agressieve manier worden ontmaskerd als leugens, geriefelijke ontkenningen van wezenlijke behoeften. Gelijkheid, tolerantie, zachtmoedigheid, rechtvaardigheid – keer op keer worden mensen die deze abstracties hoog in het vaandel hebben staan, ontmaskerd als akelig hypocriet, als zogenaamde hoogstaande geesten die er een dubbele moraal op nahouden. Daartegenover staan bij uitstek menselijke behoeften: verwantschap, eigenheid, trots – met daaronder een groot verlangen naar een zuivere gemeenschap."
In de politiek, maakt Heijne duidelijk, heeft dat de smaak van fascisme.

Is het probleem met de Verlichtingsidealen hun abstractie? Het lijkt van wel. Heijne stelt: "Het "durf te denken!" van Immanuel Kant is ingeruild voor een spannender adagium: durf te voelen."
"Ieder abstract principe wordt dan gezien als een hypocriete, hinderlijke leugen. Wat telt is niet de wereld, maar alleen nog je eigen belevingswereld. Daarbinnen kun je jezelf het middelpunt van alles wanen – en hoef je jezelf geen rekenschap te geven van de rest van de wereld. Het doorgeschoten relativisme van een progressieve generatie wordt nu als excuus gebruikt om iedere vorm van zelfrelativering uit de weg te gaan. Dat is geen correctie op het verlichtingsdenken, dat is verraad aan het verlichtingsdenken. Omdat men aanvoelt dat de menselijke natuur op een hypocriete manier wordt onderdrukt, wordt het ideaal nu door steeds meer mensen overbodig verklaard. Eindelijk mogen we elkaar weer haten."


Hoe is deze reflex van opstand tegen elke opgelegde moraal te keren? Heijne heeft de volgende oplossing: laten we realist zijn over onze gevoelens, dat zal ons in staat stellen de humanitaire wet desondanks te gehoorzamen. Het idealisme geeft Heijne de schuld:
"Waar is het fout gegaan? In de neiging om de Verlichting op te vatten als een geloofsleer, in plaats van een levenshouding, een loffelijk streven om onze al te menselijke aanvechtingen in goede banen te leiden. In handen van het progressieve establishment werden ze tot dogma’s waaraan een gevoel van superioriteit werd ontleend; omdat je aan de goede kant stond, was je vanzelf ook goed. Men verzuimde die dogma’s in tijden van globalisering en immigratie opnieuw te toetsen aan de werkelijkheid."
En ten slotte sluit hij af met:
"Misschien hoeven we niet van elkaar te houden. Misschien hoeven we elkaar niet eens aardig te vinden. De ware humanist laat zich geen knollen voor citroenen verkopen, die weet waarmee hij te maken heeft: de mens. De menselijke natuur ontkennen, weet hij, is even gevaarlijk als erin zwelgen. Tussen die twee smadelijke uitersten moet hij nu zijn eigen positie innemen."


Deze 'balans tussen uitersten' (het ontkennen van het rationalisme en het zwelgen van het romanticisme) klinkt Aristotelisch, en is altijd goed. Maar toch lijkt me met het gevoel meer aan de hand. Het lijkt me ook van belang dat mensen van binnenuit, niet door verstand maar juist primair door gevoel gemotiveerd zijn. Het verstand heeft een succesfactor, maar soms moet het het afleggen tegen het onderdrukte gevoel. Freud zou zeggen: het super-ego moet het soms afleggen tegen het id. Het is misschien zaak om eerst eens het gevoel op orde te krijgen in plaats van het verstand daar primair de taak voor te geven. Zoals voor de christelijke wet de liefde op de eerste plaats staat, liefde tot God en liefde voor de medemens. (Zie ook mijn eerdere bericht over ethiek.)

Of blijft het niet 'realistisch' om te hopen op een innerlijke orde op zaken? "Niet alle mensen zijn heiligen", zeggen sommigen, en dat is een voldoende argument om een zo hoge ethiek af te doen als irreëel? Neem als voorbeeld het perspectief van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) die de samenleving een "oorlog van allen tegen allen" noemde. Of het principe van eigenbelang in de vrije markt, het liberalisme van Adam Smith (zie ook dit eerdere bericht daarover). Of de opvatting van Bernard Williams (1929-2003) die stelde dat morele verplichting verenigbaar moest zijn met eigenbelang.

Daartegenover staan de woorden van Jezus (Mattheüs 5):
U hebt gehoord dat er gezegd is: Heb uw naaste lief en haat uw vijand. Maar ik zeg u: heb uw vijanden lief en bid voor wie u vervolgen. Dan zult u kinderen zijn van uw Vader in de hemel. Want God laat zijn zon opgaan over slechte en goede mensen en hij laat het regenen voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Hoe kunt u verwachten dat God u zal belonen, als u alleen uw vrienden liefhebt?


Of is hier toch sprake van eigenbelang, omdat God zal belonen na dit leven? Ja, maar dat is dan wel een gezond eigenbelang! Eigenbelang dat liefde tot God boven (hoogmoedige) eigenliefde stelt, en liefde tot de medemens daaraan gelijk (in plaats van gierigheid en haat), is een christelijk eigenbelang. "Laten we dus eens echt realistisch worden", zouden christenen kunnen zeggen (alle goede en respectabele aardse socio-economisch-ethische perspectieven ten spijt), "en eens kijken waarom mensen zich niet om het bestaan van God en van het leven na de dood bekommeren." Dàt is de ellende van de mens.

dinsdag 4 januari 2011

Tien redenen om niet te geloven

Volgens de meeste eenentwintigste-eeuwers in West-Europa is geloof iets aparts. (Ik bedoel geloof in de gebruikelijke, 'volkspsychologische', zin van het woord.)

Waarom eigenlijk? Ik probeer graag een filosofische analyse te geven naar aanleiding van een artikel dat ik vandaag las over waarheid, van de Engelse filosofe Susan Haack (1945): 'The Unity of Truth and the Plurality of Truths'. Daarin verdedigt ze (in een minimalistische analytische traditie) dat er één concept van waarheid is, maar vele en verscheidene ware proposities.
One truth-concept: to say that a proposition is true is to say (not that anyone, or everyone, believes it, but) that things are as it says; but many truths: particular empirical claims, scientific theories, historical propositions, mathematical theorems, logical principles, textual interpretations, statements about what a person wants or believes or intends, about grammatical and legal rules, etc., etc.
De verdediging van deze stelling is werkelijk zeer lezenswaardig (en gaat natuurlijk niet over geloof). Ik geef een korte samenvatting.

Dat er één concept van waarheid is gaat in
  • tegen het gevoel van sommigen "dat iedereen (of elke cultuur) andere waarheden heeft" (maar geloven dat iets waar is is niet hetzelfde als waar zijn, of van toepassing zijn op A en niet op B maakt het ene niet half waar en het ander niet half onwaar), of
  • tegen het gevoel van anderen "dat waarheid afhangt van ons conceptuele schema of taal" (maar dat betekenis taal-afhankelijk is betekent niet waarheid taal-afhankelijk is, en ook bij variatie in taal blijft contradictie contradictie), of
  • tegen het gevoel van weer anderen "dat waarheid maar een ideologie is" (maar hoewel men teleurgesteld kan zijn in uitspraken die voor waar doorgingen, betekent dat niet dat waarheid slechts een ideologie is), of
  • tegen "dat waarheid niet helpt voor het begrijpen van de werkelijkheid" (maar in de praktische werkelijkheid is er onderzoek, en onderzoek is zoeken naar ware antwoorden), of
  • tegen "dat waarheid maar solidariteit is" (maar ook dingen waar we het niet over eens zijn kunnen waar zijn).
We zouden al deze tegenwerpingen kunnen samenvatten met 'relativisme' over waarheid.

Dat er vele en verscheidene ware proposities zijn gaat in
  • tegen het gevoel van sommigen "dat er geen waarheid en daarom geen ware uitspraken zijn" (maar dan heeft onderzoek, beweren, tegenspreken geen doel: want dat is juist waarheidsgericht),
  • tegen het gevoel van anderen "dat alles maar gedeeltelijk waar is, omdat het maar een deel van de werkelijkheid beschrijft" (maar dat is niet zo: iets kan waar maar onvolledig zijn, maar niet half waar), of
  • tegen het gevoel van weer anderen "dat er waarheden, maar slechts één soort van waarheden zijn: die van de fysica" (maar de fysica, biologie, en sociologie zijn niet op een hoop te gooien, ze hebben andere domeinen; misschien zijn ze allen 'fysisch', maar niet 'fysica').
We zouden deze tegenwerpingen kunnen samenvatten met 'reductionisme' van waarheid.

Dat ter inleiding. Omdat geloven om waarheid gaat, is de verhouding tot dat ene waarheidsconcept en tot die variatie aan waarheden belangrijk. Ik som naar aanleiding hiervan wat mogelijke objecties om te geloven op om in te zien wat bewust of onbewust tegenstand ertegen kan geven:

  1. Het 'relativisme' is een goede oorzaak om geloof te verwerpen als "universele aanspraak op de waarheid". We hebben gezien dat relativistische intuïties echter geen afbreuk doen aan het bestaan van één waarheidsconcept. Het probleem is misschien dat geloof een "te zwaar, universeel en eeuwig waarheidsconcept" vereist? Die gedachte is echter misleidend: geloof kan gaan over universele of eeuwige dingen, maar het waarheidsconcept blijft precies hetzelfde, en wordt niet anders als het over grotere dingen gaat, zoals over God of over onsterfelijkheid.

  2. Zijn de waarheden die het geloof gelooft soms te hard en te groot? Geloven dat er een God is betekent jezelf onderwerpen aan iets veel groters en onbegrijpelijkers, geloven dat de mens om zijn daden zal worden geoordeeld is hard voor het inrichten van eigen leven en toekomst. Ik denk dat dit inderdaad een niet reduceerbare objectie kan vormen. Laten we echter verder kijken naar andere objecties.

  3. Is het bij zo'n grote en veelbepalende waarheid soms moeilijk te accepteren dat er anderen zijn die er anders over denken? Wellicht. Om ook de inhoud van geloof te betrekken: waarom geloven zovelen niet als er een almachtige God is? Hoe kan God dat toestaan? Maar: deze gedachte veronachtzaamt het feit dat er buiten het West-Europa van de eenentwintigste eeuw heel wat gelovigen zijn of waren. Bovendien veronachtzaamt het een onderzoek naar of er redenen zijn om niet of wel te geloven, en welke motivatie er is om niet of wel te geloven.

  4. Het is ook zeker zo dat verschil met anderen (vooral anderen die dichtbij staan, familie, vrienden) over waarheden onzeker kan maken: solidariteit is wel zo gemakkelijk voor waarheid. In het artikel van Haack komt aan het eind ook het thema van verschillend denken aan de orde. Iemand geen gelijk geven is moeilijk, er kunnen sociale breuken vallen. Eerst kan het aanleiding geven tot heroverweging van het eigen standpunt, maar als ik het standpunt van de ander maar onbegrijpelijk vind verlaagt dat mijn respect voor hem. Dus: bevind je je onder gelovigen, dan is het moeilijk om niet te geloven. Bevind je je onder ongelovigen, dan is het moeilijk te geloven. Anderzijds betekent coöperatie ook soms tegenspreken. Persoonlijk contact met een gelovige kan aanleiding zijn om zich genoodzaakt te zien toch het eigen standpunt te heroverwegen. Sociale contekst kan dus een objectie zijn, maar die objectie staat ook open voor tegenspraak.

  5. De objectie kan zijn dat geloof geen tegenspraak duldt. Maar deze objectie is ook maar gevoelsmatig: want elke uitspraak over de waarheid kent geen tolerantie met tegenspraak. De fysica kent ook geen tolerantie. Het kan zo zijn dat gelovigen over een punt heel zeker zijn en wetenschappers relativerender. Maar evengoed kan het zo zijn dat wetenschappers over een punt heel zeker zijn en gelovigen relativerender. De houding van mensen tegenover een waarheid ligt niet zozeer aan de opbouw, maar aan de inhoud van die waarheid, waardoor reactie van groot of van weinig belang is. Niet tolerant duurt het langst, maar waar duurt het langst; confrontatie is soms onvermijdelijk.

  6. Het 'reductionisme' is een goede oorzaak om geloof te verwerpen, omdat God etc. niet naar de fysica te herleiden is. Maar Haacks tegenspreken van het reductionisme is voor haar niet gemotiveerd uit geloofsbelangen; het is voor haar reden om te onderstrepen dat toch alles 'fysisch' is hoewel niet alles 'fysica', en om te onderstrepen dat ze er niet mee bedoelt dat er andere bronnen zoals religieuze kenbronnen zijn dan redelijke (naast de wetenschappelijke). Kortom, we vinden hier nog een verdergaande reden om geloof te verwerpen, omdat God etc. niet binnen de kaders van het fysische past. Is dat zo? Voor de gelovige is integendeel het fysische prima reëel en is het totaal in overeenstemming met het geloof in God.

  7. Het kan zijn dat we tegen het geloof hebben dat het niet in de traditionele wetenschappen van fysica, biologie, sociologie te vangen is. We waarderen misschien traditionele wetenschappen hoog, zodat we geen ander perspectief dulden. De fysica, biologie, sociologie zijn misschien voor ons absoluut, en we willen wellicht niet dat ze geïntegreerd worden met een domein van waarheid wat meer zegt dan dat. Oh, maar hoe komen we aan die preferentie? Is het niet omdat we op het andere domein liever autonomie huldigen en liever de werkelijkheid verarmen dan verder te hoeven denken?

  8. Of misschien is de objectie dat het idee van waarheid uit openbaring van God in plaats van uit redelijk onderzoek onacceptabel is. Maar: men moet opletten niet redelijk onderzoek met een bron te verwarren. Redelijk onderzoek gebruikt bronnen, waarneming is de bron. En waarom zou openbaring van God niet onder een breder begrip van waarneming vallen? Of is waarneming alleen wat we zien? En hoe zit het dan met elektronenmicroscopen? Waarneming (of alles wat als bron tot ons komt) is veel veelzijdiger dan we denken. Stellen dat openbaring van God niet tot ons komt is niet 'een objectie tegen geloven' maar is eenvoudig 'niet geloven'. Dat 'niet geloven' moet dus gevoed zijn uit andere motieven.

  9. Mogelijk is de objectie dat het geloof maar één soort waarheden heeft en de variëteit van waarheden (zoals de verschillende wetenschappen) tegenspreekt. Dat is echter onjuist: het ene waarheidsconcept stelt niet dat het ene meer waar is dan het andere. Gelovigen hebben niets tegen wetenschappen. Hoewel: als wetenschap en geloof elkaar tegenspreken, is er wel een waarheidsprobleem: een van beiden heeft dan niet gelijk, en er ontstaat een tumultueuze strijd tussen twee legers van solidariteit; tussen degenen die over geloof of wetenschap absolutistische ideeën hebben, een strijd op leven en dood. Moeilijk, maar voor een welwillende lezer opnieuw confronterend en in plaats van bloeddorst verwekkend.

  10. Misschien geloven we niet met als objectie dat we het niet "kunnen", omdat we "het niet zo beleven". Maar die objectie is niet echt geldig: voor de fysica erkennen we toch ook de waarheid zonder per se fysica te "kunnen" of "het zo te beleven"? En wie zegt dat iedere gelovige het "kan" en het "zo beleeft" zoals vereist wordt? Misschien komt het beleven pas met het geloven. Overigens ben ik de eerste die toegeeft dat het geloof een gift van God is en niet een product van de mens; maar dat mag geen reden zijn van een weigering te zoeken.



Het concept van waarheid en de analytisch filosofische opvatting van waarheid staan centraal in verschillende objecties tegen geloven. Hopelijk verschillen we hierover niet van mening.

maandag 3 januari 2011

Werkelijkheid of zo

Het menselijk lichaam is geen pasvorm maar reëel. Deelt u deze stelling? Ik besef dat ik met deze stelling al een sterke vooronderstelling heb gemaakt.

Ze leidt er namelijk toe dat er een nogal realistisch perspectief op de werkelijkheid kan worden gefundeerd. Laten we beginnen bij het begin.

Allereerst is men in de filosofie een onderscheid gaan maken tussen 'de werkelijkheid' en onze waarneming daarvan, waarschijnlijk daartoe genoopt omdat we in eigen waarneming van dezelfde werkelijkheid dingen verschillend kunnen benoemen. De Amerikaanse filosoof Wilfrid Sellars (1912-1989) onderscheidt 'impressions' en 'sense data': het eerste is een onbenoemde ervaring, het tweede een benoemde. Volgens Sellars, die daarmee een ouder probleem formaliseerde wat zich toonde in Berkeley's, Hume's, Kants kritiek op een 'common sense' waarnemingstheorie (zoals bij Locke), is er sprake van een mythe dat wordt verondersteld dat 'impressions' (het onbenoemde) en 'sense data' (het benoemde, logische, cognitieve) kunnen overeenkomen. Sellars noemt dit 'The Myth of the Given', in zijn beroemde essay 'Empiricism and the Philosophy of Mind' (1956). (Zie ook Simon Blackburn, Truth: A Guide for the Perplexed (2005), hoofdstuk 6.)

Sellars ontkent blijkbaar niet dat er 'impressions' zijn, maar ontkent dat in de empirie gewoon overeenkomst tussen 'sense data' en die 'impressions' kan zijn. Voor hem is dit reden voor een radicaal verschil tussen het cognitieve domein en de wereld daarbuiten.

Voor mij is het feit dat er 'impressions', onbenoembare waarnemingen zijn juist reden voor een realistisch perspectief: die 'impressions' zijn namelijk verschillend van de manieren waarop we ze benoemen. Over onze onbenoembare waarneming hebben we geen macht (zie mijn eerdere bericht over idealisme en realisme). En met Sellars ben ik het slechts in zoverre eens, dat een naam (in de benoemde waarneming van 'sense data') inderdaad verschilt van waarnaar het verwijst (in de onbenoemde waarneming van 'impressions'). Maar in een andere zin benoemen namen de overeenkomsten en verschillen in het onbenoemde, en is er dus wel degelijk een verband.

De volgende vraag is: hoe direct is dat verband? Voor het benoemen van dingen gebruiken we woorden voor 'substanties', voor 'dragers van eigenschappen' ofwel bundelaars van bepaalde impressies. Berust dat op enige realiteit? Waarom denken we eigenlijk in substanties? Hier is de beginreden: we kennen onszelf (ons lichaam) als substantie, we zijn ons ervan bewust dat wijzelf (ons lichaam) anders zijn dan de rest van de wereld. En dat is heel natuurlijk: met onszelf worden we geboren, groeien we op, staan we op en gaan we naar bed. Vanuit dat begrip van onszelf als substantie erkennen we andere mensen als substantie, dieren als substantie, planten als substantie, en ten slotte voorwerpen als substantie. Zo moeilijk is dat niet.

De enige tegenwerping die hierbij kan rijzen is: is dat 'onszelf als substantie zien' niet slechts een manier om de werkelijkheid te structureren, is het niet alleen een zaak van cognitieve economie? (Merk op dat ik niet ontken dat het een manier is om de werkelijkheid te structureren, en dat het een zaak is van cognitieve economie.) Precies deze vraag is weer de vraag naar de kloof tussen werkelijkheid en hoe we die benoemen en kennen. Of weten we het gewoon niet (filosofisch tegenwoordig misschien de meest aantrekkelijke positie van het 'minimalisme')?

Precies hier zou ik mijn initiële vooronderstelling willen poneren: Onze ervaring van ons lichaam is er niet voor niets. De ervaring van de werkelijkheid is geen grote schone schijn die ons in zijn kwade greep houdt (zie mijn bericht over 'Mauvais génie'), maar zo werkelijk (in de zin van echt) dat er niets werkelijker is. Het menselijk lichaam is geen pasvorm maar reëel.