zaterdag 22 november 2014

Emoties in de psalmen

Thuis zijn wij de psalmen aan het lezen. Er zijn daarbij een paar aspecten waarover ik me verbaasde. Waarom spreekt David in zijn psalm tot God over het onrecht dat hem wordt aangedaan en vraagt hij of God zijn tegenstanders wil straffen? Denkt David dat God zijn onrecht niet gezien heeft? Of denkt hij dat God niet altijd rechtvaardig is? Of speelt er soms de begeerte naar vergelding mee?

Het eerste, dat David denkt dat God zijn onrecht niet heeft gezien, lijkt niet waar te kunnen zijn omdat hij in andere psalmen belijdt dat God alle onrecht en al zijn daden, ja zelfs zijn gedachten ziet en kent. Hoewel het zo zou kunnen zijn dat David door ongeloof wordt overvallen, lijkt het anders te zijn.

Maar is dan het tweede waar? Verwijt David dat God te weinig optreedt, niet snel genoeg reageert? Opmerkelijk is voor het antwoord op deze vraag dat de smeekbeden van David om hulp worden afgewisseld met de allerzekerste belijdenis dat God zal helpen. Het getuigt dus van de emotie in de psalm, waarbij vragen afgewisseld worden door antwoorden.

Hoe zit het dan met het derde aspect: heeft David begeerte naar vergelding van zijn vijanden? Als je de psalmen goed leest zul je merken dat David niet uitweidt over de straf of kwelling die hij voor zijn tegenstanders zou wensen. Dat zou je wel verwachten als begeerte naar vergelding mee zou spelen; dat lijkt dus niet het geval te zijn. Dr. Jan Hoek noemde het motief van vergelding in zijn opiniebijdrage voor het RD vandaag een soort "leedvermaak" waar hij zich niet mee kon verenigen. In zijn visie is het blijdschap om verlost te zijn in plaats van blijdschap over de straf van anderen. Hoewel ik denk dat dat een deel van het goede antwoord is en ik me ook verder helemaal kan vinden in zijn bijdrage, denk ik dat dat het halve antwoord is. De andere helft van het antwoord is mijns inziens toch: gerechtigheid.

Denk niet dat ik hier een pleidooi ga voeren voor een filosofisch soort 'gerechtigheid'. Sommige mensen maken van gerechtigheid iets mystieks dat ons verstand te boven gaat en dat we niet begrijpen maar moeten aanbidden. Ik voer ook geen pleidooi voor een hoogst redelijk soort gerechtigheid die helemaal aan de eisen van onze rede voldoet en daarom lofwaardig is.

Volgens mij gaan de psalmen juist over een concept dat we niet kennen: praktische gerechtigheid. Praktische gerechtigheid betekent dat je vrede kunt vinden met het feit dat je onrecht wordt aangedaan, omdat je weet dat het uiteindelijk een pad is dat niet beloond zal worden. Het betekent dat je ervan overtuigd bent dat God je van de ondergang zal redden door je tegenstanders ten val te brengen. Het betekent dat zelfs al zullen je tegenstanders het in hun leven gemakkelijker hebben dan jij, terwijl ze anderen onrecht aandoen en alles verachten wat waarde heeft, dat God hen na dit leven zal oordelen en straffen volgens een rechtvaardig oordeel.

Als je de woorden uit de psalmen zó opvat, zijn ze zelfs niet in strijd met wat Jezus Christus, de Zoon van God, gebiedt: dat we onze vijanden moeten liefhebben, en moeten zegenen die ons vervloeken. Je tegenstander is namelijk niet degene die veranderd wordt door het Evangelie en berouw heeft, maar juist degene die, hoe goed hij ook leefde, Gods geboden besluit eens vaarwel te zeggen.

woensdag 5 november 2014

Vrees en beven

Deze week las ik het boek "Vrees en beven" van de 19e-eeuwse Deense filosoof Søren Kierkegaard uit. Het is een heftige aanklacht tegen iedereen met een laffe levenshouding.

Onze levenshouding wordt bepaald door onze waarden. Kierkegaard onderscheidt drie waarden: esthetisch, ethisch en gelovig.

De esthetische waarde is leven volgens de regels van de kunst. Kierkegaard noemt het ook wel 'poëtisch': je kunt esthetische daden bezingen omdat het mooi of verrassend is om te zien. Het is niet op het algemeen welzijn gericht maar op het subjectieve. Dit is de waarde die Kierkegaard bij de dichters en het theater van zijn tijd ziet (lees: de romans en de films van nu).

De ethische waarde is leven volgens een hogere norm. Dat betekent dat je je moet overgeven aan die hogere norm, die Kierkegaard het 'absolute' noemt. Ethisch leven wordt pas bewonderenswaardig als je je absoluut overgeeft, al je persoonlijke wensen opgeeft aan het absolute. Deze waarde ziet Kierkegaard terug in de klassieke helden van de Oudheid, in de tragedies, maar ook in Socrates en Pythagoras.

De meeste mensen leven volgens een mengelmoesje van iets esthetisch en iets ethisch. Kierkegaard beklaagt dat hij zo weinig doorzettingsvermogen vindt om helemaal te leven volgens zo'n levenswaarde. Hij noemt dat het ontbreken van 'hartstocht'.
Hoe velen hebben in onze tijd voldoende hartstocht om hier over na te denken en zichzelf vervolgens oprecht te beoordelen? Alleen al het idee om de tijd op zo'n manier op je geweten te nemen dat hij de tijd krijgt om in zijn slapeloze onvermoeibaarheid al je heimelijke gedachten te doorvorsen. (Vrees en beven, Damon (2014), p.107)

De waarde van het geloof begint met de ethische waarde. Echter, het geloof gaat ook verder. Het geloof kent God, en het opvolgen van Gods bevel en verwachten van Gods beloften geeft is een hogere levenswaarde. Kierkegaard noemt zelf het bevel van God om de enige zoon van Abraham en Sara, Izaäk, te offeren, als voorbeeld van het geloof van Abraham. Hij had evengoed de belofte van God van een groot nageslacht aan Abraham kunnen noemen. Er is nogal wat toewijding voor nodig om te geloven. Tussen het tijdstip dat God die belofte aan Abraham gaf en de geboorte van zijn zoon Izaäk verstreek vijfentwintig jaar! En het bevel om Izaäk te offeren gaat zelfs tegen de algemene ethiek in. Zo'n belofte van God valt niet uit te leggen aan anderen, omdat het niet te begrijpen is: hoe kan Sara op haar leeftijd nog kinderen krijgen? Het geloof is dus eerst het nastreven van de algemene ethiek, maar daarna ook het treden buiten het algemene, omdat het geloof dingen gelooft die niet zichtbaar zijn en die tegen de algemene rede ingaan. Waar de 'beweging' van de ziel in het ethische het opgeven van het persoonlijke is, volgt er bij het geloof de 'beweging' van het verwachten van het persoonlijke in de belofte van God. Het geloof is dus geen gemakkelijke opgave, maar een die de schrijver beschouwt met 'vrees en beven'.

Er zijn hier wel wat lastige vragen bij te stellen. Hoe zit het bijvoorbeeld met mensen die iets geloven wat niet waar is? Het verschil tussen een waar geloof en een inbeelding heeft Kierkegaard niet uitgelegd; hij steunt op de Bijbel als de openbaring van God. Wel schrijft hij over het verschil tussen geloof en een sekteleven: een sekte gelooft volgens hem niet, maar heeft een eigen ethiek die binnen de sekte gedeeld wordt en waaraan iedereen zich over moet geven. Er is niets persoonlijks in een sekte.

Er zijn een aantal dingen die ik wat minder fraai vind in 'Vrees en beven'. Allereerst mis ik dat Kierkegaard niet schrijft over de eenheid in het geloof die er tussen christenen kan zijn. Het christelijke geloof verbindt, omdat het dezelfde beloften en bevelen van God heeft gehad. Wel krijgen deze beloften en bevelen in ieders leven persoonlijk betekenis. Vervolgens heb ik moeite met het perspectief waar vanuit Kierkegaard schrijft: vanuit een soort ode aan de held van het geloof, waarbij de schrijver zegt dat hij er zelf niet bij kan komen. Dat is namelijk het afschuiven van de verantwoordelijkheid, een veronachtzamen van de roeping van God tot het geloof die tot ieder mens komt door het Evangelie. Daarna heb ik ook moeite met de nogal plastische manier waarop hij schrijft over de 'bewegingen' van de ziel. Spreken over 'bewegingen' van de ziel is doen alsof alle 'bewegingen' van de ziel op elkaar lijken, alsof we over onze ziel kunnen beschikken zoals we over ons lichaam beschikken, en alsof de schrijver precies begrijpt hoe de ziel in elkaar steekt. Wellicht is er een verontschuldiging voor deze dingen aan te voeren dat Kierkegaard met een pseudoniem schrijft en dus vanuit een perspectief dat niet noodzakelijk het zijne is; hij noemde zelf het boek vanuit 'esthetisch' perspectief geschreven.

Het sterke aan 'Vrees en beven' vind ik dat het een aanklacht is van lafhartigheid en lauwheid. Het is vrij gemakkelijk om als 'christen' tevreden te zijn met een halve ethiek. Het is nog armer om je te vergapen aan alle vormen van onethische en ongelovige esthetiek die onze cultuur kent.

Het is ook goedkoop om een 'geloof' te hebben waar het opgeven van het persoonlijke geen onderdeel van uitmaakt, of om af te zien van geloof omdat we het verwachten van het persoonlijke dat God belooft aanmatigend vinden. Het eerste is om in de plaats van Abraham een ram te gaan offeren in plaats van Izaäk; het tweede is om Izaäk wel te offeren maar niet te verwachten dat God hem zal behouden, of zelfs om niet te offeren en ook geen verwachting van Izaäk te hebben. Het woord van de apostel Paulus aan de Hebreeën wordt heel duidelijk:
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.

donderdag 25 september 2014

Onthullingen

De vorige keer schreef ik "De profetieën in de Bijbel zijn niet allemaal meer van deze tijd". Dat geldt voor een gedeelte van de profetieën uit de Bijbel die over een ander tijdperk gaan en al zijn vervuld.

Maar wat zegt de Bijbel in profetieën over onze tijd? Voor profetieën over dit tijdperk moeten we beginnen bij de profeet Daniël. Zijn naam betekent: God is rechter, ofwel: God beslist en regeert over de wereldrijken. Dat is wat er in de profetie van Daniël beschreven wordt: het Babylonische, Perzische, Griekse en Romeinse rijk. De profeet Daniël krijgt van God verschillende gezichten van deze rijken te zien.

Zo is er een profetie in een gezicht van vier dieren. Daniël ziet achtereenvolgens een leeuw, een beer die de plaats van die leeuw inneemt als de leeuw krachteloos wordt, een luipaard en ten slotte een gruwelijk beest waarvan de soort niet genoemd wordt. De koninklijke leeuw beeldt het Babylon uit, de verscheurende beer is Perzië, het Griekenland van Alexander de Grote is de snelle luipaard, het Romeinse Rijk is het verschrikkelijk laatste dier, dat ijzeren tanden heeft waarmee het alles opeet en verbrijzelt (profetie van Daniël, hoofdstuk 7).

Een andere profetie is de droom van het beeld die koning Nebukadnezar heeft en die de profeet Daniël door Gods Geest uitlegt. Dat beeld in de droom heeft een hoofd van goud, een borst en armen van zilver, een buik en dijen van koper, schenkels van ijzer, en voeten van deels ijzer en deels leem. Het gouden hoofd is het prachtige koninkrijk van Babel, legt Daniël uit. De zilveren borst en armen zijn het minder heerlijke Perzische rijk; de buik en dijen van koper van het nog mindere Griekse rijk dat over heel de aarde zou heersen. Het ijzer is van het Romeinse rijk, dat alles vermaalt en verbreekt (profetie van Daniël, hoofdstuk 2).

Maar wat over onze tijd? Het Romeinse rijk is toch ten einde? De genoemde profetieën van Daniël eindigen beiden met het oordeel van God en het eeuwige Koninkrijk van God (2, 44; 8, 26-27). Wordt onze tijd overgeslagen?

Ik geloof van niet. In de droom van het beeld zien we dat het beeld voeten heeft die van ijzer met leem vermengd zijn. Dat gaat over ons! Wat is de uitleg ervan? Onze democratische wereld is wat de profeet Daniël er door Gods Geest over schrijft: "gedeeltelijk hard, gedeeltelijk broos" (2, 42). Kwetsbaar omdat het verdeelde naties zijn, maar hard door de politieke bondgenootschappen en allesvernietigende oorlogswapens. "Ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar zich niet aan elkaar hechten" (2, 43).

In de profetie van de dieren heeft het laatste verschrikkelijke dier met de ijzeren tanden, dat ook op het Romeinse Rijk slaat, tien hoornen. Dat symboliseert dat de macht van dat rijk verdeeld zal worden; het getal tien slaat op veelheid, een hoorn staat voor macht. Wat lezen we er verder over? Er komt een hoorn op die drie andere verdringt. Er zal dus een rijk komen dat andere verdringt, en dat rijk zal "strijden tegen de heiligen, en die overwinnen", totdat God zal komen (8, 21-22). Deze profetie voorspelt dus een nieuw wereldrijk in de trant van het Romeinse Rijk dat christenen zal onderdrukken, en dat pas door de wederkomst van Christus beëindigd zal worden. In een ander gezicht van Daniël wordt dezelfde wereldmacht genoemd als geleid door een heerser waarvan gezegd wordt dat hij grote woorden, woorden tegen God zal spreken (7, 25). Deze heerser wordt ook de antichrist genoemd omdat hij zich tegenover Christus zal presenteren als de verlosser, en de christenen zal vervolgen.

De antichrist wordt niet alleen in Daniël aangekondigd, maar ook in de tweede brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Thessalonica (2, 4): "de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet". Maar het meest duidelijk is dit antichristelijke rijk afgeschilderd in het bijbelboek 'Openbaringen', ofwel onthullingen, aan de apostel Johannes. Hij schrijft over deze antichrist als over een beest dat uit de afgrond opkomt, dat alle volken zal verleiden. Het beest wordt vergezeld van een profeet, die voor de antichrist zal spreken. Samen zullen ze door de wederkomst van Christus worden verslagen. Lees deze synopsis van de genoemde profetieën voor een overzicht.

Wie is deze heerser? De Bijbel laat ons er niet onzeker over: het zal een westers rijk zijn (zoals gezegd, in de trant van het Romeinse rijk), waar een van de heersers zich zal verheffen boven de anderen. Het is niet verwonderlijk dat de vroegere protestantse theologen de paus van Rome als deze antichrist zagen, omdat de paus tijdens de Hervorming heel wat christenen heeft gedood om hun geloof, en zich als plaatsvervanger van God verheft. Maar op de paus waren twee tekens niet van toepassing: dat hij wonderlijke tekenen zal doen als een god, die iedereen erkent, en dat de verdrukking van zijn rijk door de komst van Christus verbroken zal worden. Maar de voorspelde antichrist zal ook door de duivel bezeten zijn en wonderlijke dingen doen waar iedereen op aarde van versteld zal staan. Het is dus niet te vergelijken met een van de oorlogen die op dit moment wordt gevoerd, omdat dat niet over westerse landen gaat, of niet om een heerser die iedereen vereert. Één ding is zeker: de wereld is er rijp voor.

Deze dingen moeten ons niet angstig maken, maar hoopvol omdat het tekenen zijn van het komende hemelse Rijk van God:
Wanneer nu deze dingen beginnen te geschieden, kijk dan omhoog en hef uw hoofd op, omdat uw verlossing nabij is. (evangelie van Lukas, 21:28)

donderdag 28 augustus 2014

Profetie

De profetieën in de Bijbel zijn niet allemaal meer van deze tijd. Dat bedoel ik letterlijk: een groot gedeelte van de opgeschreven profetieën zijn al uitgekomen voor het jaar 2014. Heeft het ons daarom niets meer te zeggen? Dat is wat anders! Maar op welke manier?
  • Als bewijs van de waarheid van de Bijbel? Ik zet het met een vraagteken, omdat het niet zo makkelijk is. De profetieën zijn geen koude gedetailleerde weergaven van feiten, maar waarschuwingen en aanmaningen. Soms noemen profetieën echter wel namen. Maar dan zegt de scepticus: "Deze profetie is vast geschreven of aangepast nadat het gebeurd is!" Tja. Geschreven nadat het gebeurd is? Dan moet dat iemand zijn geweest met heel wat inlevingsvermogen, als hij een waarschuwing met gevoel schrijft voor iets wat al gebeurd is. Bovendien lijkt het me dat er dan geen profeten hebben bestaan maar alleen 'profetieschrijvers', een zeer twijfelachtige bewering. Aangepast nadat het gebeurd is? Bij het overschrijven van de boekrol misschien? Dan is dat aardig perfect en opnieuw zeer creatief gedaan. Een andere tegenwerping kan zijn: "De profeten gebruikten hun eigen goede kijk op politiek om te profeteren". Daarop zou ik kunnen antwoorden: ik weet aardig wat voorbeelden van profeten die wij voor gek uitgemaakt hadden met hun voorspellingen. Bovendien, als hun profetie ook maar één keer niet uitkwam, zou het duidelijk zijn dat ze niet Gods woord uitspraken en zouden ze volgens de mozaïsche wet moeten worden gedood (Deuteronomium, 13:5). Laten we het erop houden dat het karakter van profetieën de eerlijke lezer in ieder geval kan laten twijfelen of dit niet misschien de woorden van God zelf zijn.
  • Als duiding van de geschiedenis. De profetieën laten zien dat God regeert, en soms waarom Hij handelt zoals Hij handelt.
  • Om de perversie van de zonde en van de maatschappij te laten zien. De profetieën laten zien hoe erg het met de maatschappij gesteld kan zijn als de leiders of gewoon de leden ervan tegen God overtreden. Het kan een spiegel zijn voor jezelf en voor de huidige maatschappij.
  • Om de ontferming van God te laten zien. De profetieën laten zien hoe God ons laat waarschuwen door de profeten om Hem te zoeken en ons leven te beteren, en ze laten de liefde van God zien in de troost en ontferming die er in het Evangelie is. Want de profetieën hebben ook geprofeteerd van de komst van de Messias en van de vrede van het komende Koninkrijk van God!

Het grootste deel van de profetieën die zijn opgeschreven betreft Israël, het volk dat God Zelf zijn identiteit heeft gegeven. Onder de profetieën zijn er echter ook opgeschreven die gericht waren aan de volken om Israël heen. Dat betekent dat God de waarde van profetie (bewijs van Zijn waarheid, duiding van de geschiedenis, aanwijzen van de zonde, uitspreken van ontferming) niet alleen aan Israël gaf, hoewel het Woord van God bij Israël overvloediger is geweest. Bij het bijbelonderzoek daarnaar heb ik synopses gemaakt van de profetieën gericht aan verschillende volken (ze zijn nog niet compleet, suggesties zijn welkom).

Wat is de betekenis dat God Zich vroeger vooral aan één volk, aan Israël, heeft verbonden? Het is niet zo dat God een God van een volk is, alsof Hij het ene geslacht prefereert boven het andere. Het is andersom: er is een volk dat God zelf zijn identiteit heeft gegeven, dat niet eens bestond voordat God het opzocht, nog geen land had, geen wet, geen godsdienst. Het volk Israël is een plant die God zelf geplant heeft; dat is ook waar de apostel Paulus het in zijn brief aan de gemeente in Rome mee vergelijkt (11:16). Deze plant is nu echter uitgebreid met takken uit heel de wereld, en haar natuurlijke takken zijn afgebroken omdat ze dor waren: Israël heeft grotendeels Jezus niet aangenomen als Messias. Daarom heeft God ze "onder de ongehoorzaamheid besloten" "totdat de volheid van de overige volken zal zijn bereikt" (11:25, 32), hoewel God de gelovige Israëlieten niet verstoot (zoals Hij de gelovigen uit andere volken ook nooit heeft verstoten). Op deze manier blijkt dat de ontferming van God over een volk uit genade is en niet op grond van afkomst.
"Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil." (9:18)
"Want God heeft hen allen in ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen." (11:32)

vrijdag 22 augustus 2014

Het lied der liederen

De Bijbel bevat ook een dichterlijk boek dat in het Hebreeuws 'Het lied der liederen' ofwel het meest mooie lied wordt genoemd. De Bijbelvertalers vertaalden deze overtreffende trap van 'lied' met 'Het hooglied'. Het hooglied is een allegorie, het maakt gebruik van de vergelijking van de liefde tussen man en vrouw om de liefde tussen God en Zijn kinderen uit te drukken. Het is daarmee een heel intieme beschrijving, maar aan de andere kant, de liefde die in deze woorden is uitgedrukt kan worden gedeeld door elk Christen die Christus als zijn of haar Verlosser mag kennen.

Het is te uitgebreid om alles in het hooglied te beschrijven, we kunnen wel enkele aspecten benoemen. Het hooglied beschrijft allereerst het zoeken van God en de Messias als het zoeken van een bruid naar haar Liefste. Het beschrijft ook de rijkdom en macht van de bruidegom (God) en de armoede maar ook de schoonheid van de bruid (de gelovige) die zij bij haar man krijgt. Het beschrijft tenslotte de toekomstverwachting naar het volgende ontmoetingsmoment van de bruid met de bruidegom.

Niet alleen het beeld van bruid en bruidegom is aanwezig, ook het beeld van Koning en bezittingsloze. De schrijver is de koning Salomo zelf. Hij gebruikt het beeld van zijn koninkrijk om de heerlijkheid van het Koninkrijk van God te beschrijven. Er waren geen koningen voor Salomo die God had gezegend met zoveel rijkdom en vrede als Salomo zelf, wiens naam 'vrede' betekent.

Door het voorkomen van de naam van Salomo in het hooglied en doordat de naam van God niet expliciet genoemd wordt in hooglied zijn sommigen gaan denken dat het hier om een letterlijke liefdesgeschiedenis gaat. Dat is precies hetzelfde als de klassieke fout van iemand die nog nooit gedichten heeft gelezen en niets met poëzie heeft: de figuurlijke betekenis over het hoofd zien en zich gaan voorstellen dat het gedicht iets letterlijk beschrijft. Het is zoiets als denken dat koning David echt dacht dat God een herder was en dat hijzelf een schaap was na het lezen van psalm 23, of denken dat er met het Lam van God in de Openbaring aan Johannes echt een gestalte van een lam bedoeld wordt.

Sommige beschrijvingen uit het hooglied hebben wel toelichting nodig omdat ze wat culturele context hebben. Als wij iemands schoonheid zouden beschrijven zouden we het niet meer hebben over de mooie witte tanden waarvan er niet één ontbreekt: in onze westerse wereld is dat vrij vanzelfsprekend, als er een tand afbreekt of je tanden minder wit worden nemen we meteen een behandeling bij de tandarts... Wij hebben het niet meer over mirre en wierook maar over dure parfums. Wij zouden sowieso iemands uiterlijk en schoonheid niet zo expliciet durven omschrijven, en al helemaal niet met de vergelijkingen van het hooglied! Er worden namelijk vergelijkingen van heel de schepping van God gebruikt: dieren, planten, vruchten, gesteenten, enz. Verder, als wij het over overvloed hebben hebben we het nog wel over wijn en paleizen, goud en zilver, maar niet meer over tuinen met specerijen, hoewel we ons wel iets bij een prachtige tuin kunnen voorstellen. Een merkwaardig beeld dat ook wordt gebruikt is dat Salomo veel vrouwen had, maar waarbij de bruid 'de enige' is: een door de cultuur ontstane situatie die Jezus Christus ons beslist leert niet de bedoeling van God te zijn.

Toch is het hooglied een door de Geest van God ingegeven lied dat de liefde tussen God en de gelovige zo mooi beschrijft dat er geen mooier lied is:
Vele wateren kunnen de liefde niet uitblussen
en rivieren spoelen haar niet weg.
Al gaf iemand al het bezit van zijn huis voor de liefde,
men zou hem smadelijk verachten. (Hooglied 8:7)

woensdag 30 juli 2014

God kennen

Eerder heb ik geschreven over de filosofie over het bestaan van God, en over de drie-eenheid in God. Nu wil ik graag schrijven over de eigenschappen van God.

Het allerbijzonderste is dat God wil dat wij tot Hem spreken als onze Vader, Heer en God. Maar alleen in een nieuw leven in Christus!

Jezus Christus zegt:
"God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." (evangelie van Johannes, 4, 24)
Wij mensen bestaan uit geest en lichaam. We moeten God dus niet aanbidden alleen met ons lichaam terwijl onze geest er niet bij is. We moeten ook niet denken dat God ons lichaam ziet en niet kan zien wat er in onze geest omgaat. We moeten verder ook niet denken dat God een lichaam heeft. We moeten ook niet denken dat de eeuwige en allerhoogste God niet kan nadenken, overwegen en willen. Soms wordt ons denken over God heel beperkt omdat we denken: Hij is het grootste. Dan zal het wel noodzakelijk zijn dat Hij zo en zo is.

We moeten echter niet denken dat God Jehova vergoeilijkend is, of tevreden is als wij meer dan half goed handelen. Minder dan helemaal goed is namelijk helemaal slecht. God is helemaal goed, of anders gezegd Hij is heilig. God is een "verterend vuur" (Deuteronomium, 4, 24).

God is goed. Dat kunnen we alleen maar zeggen omdat we ervaring hebben met wat goed is en kwaad. We weten dat sinds we onze eigen wil gingen volgen tegen Gods gebod in (Genesis, 3). We weten ook dat of je geest goed en kwaad is bepaald wordt door je wil. God is ook een geest; Hij is dus goed omdat Hij dat wil. Het tegenovergestelde van willen is haten. God de Allerhoogste haat het kwaad.

God zegt:
"Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste,
en buiten Mij is er geen God.
(...)
Want u bent Mijn getuigen: is er ook een God buiten Mij?
Er ís geen andere rots, Ik ken er geen." (profetie van Jesaja, 44, 6-8)
God is dus almachtig. God is ook eeuwig. Dat kunnen wij ons niet voorstellen. Daarom zegt God: "Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste." Er is altijd maar één eerste, en altijd maar één laatste, dat kunnen wij ons wel voorstellen. God zegt: Ik ben het beiden.

Nu is het gevaar dat we een geest als klein en krachteloos voorstellen, als een punt ten opzichte van de ruimte. Niets is minder waar wat God betreft. De almachtige God verschijnt daarom aan het volk Israël niet voor niets in een vurige wolk, met de krachtigste natuurverschijnselen van donder en bliksem, met een bazuingeluid die de grond laat beven (Exodus, 19). Als God het wil, maakt hij nu een nieuwe aarde of een nieuw zonnestelsel. Of een nieuw heelal. Wie kan er tegen Hem opstaan en blijven leven? Het is dus andersom: wij (onze lichaam en geest) zijn als een punt ten opzichte van de ruimte die God is. God zal dat echter niet tegen ons gebruiken want God is niet haatdragend, niet grillig, want zoals gezegd, God is goed. Daar kunnen we bijvoegen dat God zich zelfs ontfermt en vergeeft. Omdat wij ons niet goed kunnen voorstellen Wie God is moeten we zeggen: Hij is altijd dichtbij en altijd machtig. Gods Woord zegt: God is in de hemel. We kunnen ons ook proberen iets oneindigs voor te stellen, maar dan gaan we al gauw denken aan iets heel groots wat eindig is. God is groter dan oneindig, maar tegelijk niet ver weg van ieder van ons:
"Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht." (Handelingen van de apostelen, 17, 27-28)
(Zie ook dit eerdere bericht: Waar is de hemel?)

Omdat God onze Vader een geest is laat Hij het niet toe dat we hem afbeelden en dan (via) die afbeelding aanbidden. Dan zouden we te klein van God gaan denken en zo zouden we niet kunnen leven:
"Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden." (Exodus, 20, 4-5)
Gods Geest en Gods Woord (Jezus Christus) laten God wel vergelijken met beelden. De apostel Johannes noemt Gods Zoon "de Leeuw uit de stam van Juda" (Openbaring, 5, 5). Die vergelijking neemt C.S. Lewis over in zijn verhalenserie voor kinderen Narnia.

God heeft alles gemaakt, inclusief ons. Er is niets buiten Hem. God is alwetend. Deze eigenschap moet ons wel schrik aanjagen omdat wij onwetend, onheilig, onrechtvaardig zijn. Wij zijn arm en vol gebrek omdat we God verlaten hebben. Daar staat de heerlijkheid van God tegenover.

De heiligheid en almacht van God Jehova kan niet samengaan met onze zonde tenzij die weggenomen worden door een nieuw leven in het geloof in Jezus Christus, het Woord van God, Gods Zoon, die als almachtig God zwak mens werd en leed en zelfs stierf voor onze zonden, maar ook met een nieuw lichaam opstond zodat wij zouden kunnen leven door Hem. Christus zegt:
"Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien." (evangelie van Johannes, 7, 37-38)

woensdag 21 mei 2014

Lekker eten

Eten hoort bij genieten. Het enige probleem is dat net als bij wijn, we niet vanzelfsprekend met weinig tevreden zijn. Wat dat betreft kunnen we nog wel wat leren van Epicurus, die genoot van een glas water.

In het Bijbelboek Spreuken staat een prachtige spreuk over dronkenschap (23, 29-35):
Bij wie is ach, bij wie is wee? Bij wie is geruzie? Bij wie geklaag? Bij wie zijn er wonden zonder oorzaak? Bij wie wazige ogen?

Bij hen die lang doorgaan bij de wijn, bij hen die komen om gemengde drank te proeven. Kijk niet naar de wijn, wanneer hij rood kleurt,
als hij fonkelt in de beker, al glijdt hij gemakkelijk naar binnen. Uiteindelijk bijt hij als een slang, spuwt hij gif als een adder. Je ogen zullen naar vreemde vrouwen kijken, en je hart zal verderfelijke dingen spreken. Je zult zijn als iemand die ligt te slapen in het hart van de zee, en als iemand die in de top van de mast ligt te slapen.

Men heeft mij geslagen, ik ben niet ziek geworden, men heeft op mij ingebeukt, maar ik heb het niet gevoeld. Wanneer zal ik ontwaken? Ik ga weer op zoek naar wijn!
Tegelijk staat er in de Bijbel genoeg over genieten van (met mate gedronken) wijn:
Ga uw weg, eet uw brood met blijdschap, drink uw wijn met een vrolijk hart, want God schept al behagen in uw werken. Laat uw kleding te allen tijde wit zijn en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. Geniet van het leven met de vrouw die u liefhebt, al de dagen van uw vluchtige leven die Hij u gegeven heeft onder de zon, al uw vluchtige dagen. Want dit is uw deel in het leven en bij uw zwoegen waarmee u zwoegt onder de zon. (Bijbelboek Prediker, 9, 7-9)

Maar ook met eten moet je matig zijn. In hetzelfde Bijbelboek Spreuken staat (23, 2):
Zet een mes op uw keel, als u een gulzig mens bent.
Dat staat in de contekst van het bezoek aan de rijkgedekte tafel van een heerser. Het is niet zo gek dat eraan toegevoegd wordt:
Wees niet belust op zijn smakelijke gerechten, want het is bedrieglijk voedsel.
Luxe voedsel is namelijk vaak geen gezond voedsel, omdat er ingespeeld wordt op de begeerte van de mens in plaats van de behoefte.

De Bijbel bevat ook leefregels over wat gezond voedsel is. De Joden houden een overstrenge interpretatie van deze leefregels wat ze 'kosher' noemen. Deze zijn bij het christendom buiten Israël nooit echt nagevolgd, omdat ze niet werden verplicht. Het is mooi en bijzonder dat deze leefregels door het voortschrijdend inzicht over welk voedsel schadelijk kan zijn opnieuw in de aandacht zijn gekomen bij christenen. Tessler. Toch krijgt deze opleving soms het karakter van een hype die selectieve pseudowetenschap combineert met een selectief lezen van de Bijbel. Daarom wil ik bij deze een samenvatting geven van de Bijbelse inzichten. Ik heb enkele van deze inzichten geleerd uit het boek 'Het Genesisdieet' van dr. Gordon S. Tessler en 'Wetenschap in de Bijbel' van dr. Ben Hobrink, hoewel ik enkele meningen uit het eerste boek ook wil tegenspreken en aanvullen.

Allereerst is er de schepping. God geeft de mensen alle zaden en vruchten van bomen en planten, de dieren al het groene gewas (Genesis 1, 29-30). Zaden en vruchten betekent dus ook graan!

Na de overtreding van Adam en Eva tegen God werd alles anders. Ze werden weggestuurd uit het paradijs en de aarde werd vervloekt (Genesis, 3, 17). Dat betekent dat vruchten en zaden wellicht niet meer dezelfde waarde hadden als daarvoor! Het is ook opmerkelijk dat Abel, de tweede zoon van Adam en Eva, veeherder wordt (naast Kaïn die landbouwer werd). Abel bracht God een offer van het beste van zijn vee (zoals Kaïn van de opbrengsten van de aarde), waaruit je kunt opmerken dat er toen al vlees gegeten werd!

Duidelijker is verandering te lezen bij Noach, waarvan we in de Bijbel kunnen lezen van een nieuw verbond nadat God de goddeloze mensen heeft gestraft. God spreekt tegen Noach (Genesis, 9, 3-4):
Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas. Maar vlees met zijn leven, zijn bloed, er nog in mag u niet eten.
Dus niet alleen vlees maar ook het groene gewas, dat eerst voor de dieren bestemd was, gaf God aan de mens in het nieuwe verbond dat duidelijk wordt bij Noach. Het bloed is dus verboden.

Wat er onder het groene gewas allemaal verstaan kan worden is verder niet duidelijk. God geeft geen onderscheid aan in de wetten aan Israël, dus lijkt het eten van paddestoelen of aardappelen niet meteen ongezond te zijn. Tegelijkertijd zijn groenten niet de ingrediënten die genoemd worden als er genoemd wordt wat de beste vruchten van de aarde voor de mens zijn; dan zijn graan, olie, wijn, honing en melk.

Een verder onderscheid tussen welke soorten vlees gezond zijn en welke niet vinden we in de wet aan Israël (Leviticus 11, Deuteronomium 14). Rund, geit, schaap zijn rein, dat wil zeggen mogen gegeten worden; varken en paard zijn onder anderen onrein. De vuistregel die God geeft is: alles wat een gespleten hoef heeft en herkauwt is rein. Deze vuistregel zorgt ervoor dat er geen roofdieren worden gegeten (die hebben geen gespleten hoeven) en geen alleseters (die herkauwen niet)! Voor de vogels is er een vergelijkbare verdeling dat er geen roofvogels of aaseters gegeten mogen worden. Voor de vissen is er een andere vuistregel: alleen vissen met schubben en vinnen mogen gegeten worden. Vis die dat niet heeft zoals garnalen of paling houdt zich vaak op in de bodem van het water en is dus meer voor afvalverwerking bestemd. Insecten zijn niet eetbaar behalve de sprinkhaan.

Het deel van het vlees wat eetbaar is vinden we ook beschreven. Men mag geen vet eten (Leviticus 7, 23). Bij het offeren was het vet ook 'voor de HEERE bestemd' (Leviticus, 3, 16). Het staat nader beschreven als de staart, het vet dat de ingewanden bedekt en het vet dat daaraan vastzit. Verder werden de kwab aan de lever, de beide nieren en de kop niet gegeten (Leviticus 3, 9-10; 1, 8).

Melk en melkproducten zijn natuurlijk ook zo oud als de geschiedenis. Isaï geeft David bijvoorbeeld kazen mee als geschenk voor de bevelhebber van het leger (1 Samuël 17, 18). David krijgt terwijl hij op de vlucht was honing, boter, vlees en kazen van koeienmelk (2 Samuël 17, 29). Geitenmelk was er natuurlijk ook (Deuteronomium, 32, 14). Als de vruchtbaarheid van het land Kanaän wordt geroemd wordt het een land genoemd dat "overvloeit van melk en honing" (Exodus, 3, 8). Zowel melk als honing zijn geschenken van God!

In Het Genesisdieet heeft dr. Tessler geen goed woord over voor melk en kaas, dat combinerend met de nodige pseudowetenschappelijke uitspraken. Tessler suggereert verder dat koemelk ongezonder zou zijn, en dat in de bijbelse tijd van alle koemelk kaas en boter gemaakt werd en alleen geitenmelk gedronken. Omdat God er geen aanwijzing voor geeft ga ik ervan uit dat het matig drinken van koemelk echt geen gezondheidsprobleem hoeft op te leveren.

Ethische regels voor het omgaan met dieren staan er ook in de Bijbel. Deze regels zijn spaarzaam maar casuïstiek, dat wil zeggen, ze geven één voorbeeld en de algemene regel moet je eruit afleiden. Allereerst is er een regel tegen overbelasting van de natuur. Als je een nest met vogels vindt, moet je of de moeder of de jongen laten gaan (Deuteronomium, 22, 6-7). Dan is er een regel tegen wreedheid. Een geitenbokje mag je niet koken in de melk van zijn moeder (Exodus, 23, 19).

Honing is een andere gave van God. Salomo vergelijkt het met de wijsheid, dus met het beste wat er is!
Eet honing, mijn zoon, want dat is goed, en honingzeem is zoet voor je gehemelte. Evenzo is het kennen van wijsheid voor je ziel: als je haar vindt, dan is er toekomst, en wordt je hoop niet afgesneden. (Spreuken, 24, 13-14)
Maar juist met het beste wat moet je ook matig zijn! Want even later lezen we:
Hebt u honing gevonden, eet dan tot u genoeg hebt, anders raakt u er oververzadigd door en spuwt u het uit. (Spreuken, 25, 16)

maandag 21 april 2014

Van elkaar houden

Eenheid in het geloof lijkt een van de zwakke punten van de christelijke gemeenten te zijn (in Nederland tenminste). Verschillen in opvatting worden zo uitvergroot dat men zegt dat de verlossing er van af hangt. Hoe zit dat? Hebben de apostelen in al hun brieven niet aangedrongen, bevolen tot liefde onderling?

Vroeger snapte ik die woorden over elkaar liefhebben niet goed. Als ik de apostelen niet als predikers van Gods woord had beschouwd, had ik de woorden over liefde als overdreven beschouwd. Ik kwam toen niet veel verder dan een theoretisch, geestelijk idee van liefde.

Maar elkaar liefhebben is heel praktisch. Het is heel makkelijk om geloof en opvattingen over het geloof te wantrouwen, heel moeilijk om elkaar ondanks verschillen lief te hebben. Daarom wil ik met hulp van God nadenken over wat praktische regels uit de woorden van de apostel Paulus in de eerste brief aan de gemeente van Korinthe (13:4-7):
  1. De liefde is geduldig, zij is vriendelijk. We treden elkaar tegemoet met een vriendelijk gezicht. We hebben geduld als dat niet meteen beantwoord wordt!
  2. De liefde is niet afgunstig, de liefde pronkt niet, zij doet niet gewichtig, zij handelt niet ongepast, zij zoekt niet haar eigen belang. We leven ons in in de ander in plaats van in het eigen straatje te denken en te denken: "Wij zijn beter dan hen".
  3. De liefde wordt niet verbitterd, ze denkt geen kwaad. In plaats van te kijken naar verschillen denken we aan overeenkomsten. Als we overeenstemmen over het feit dat de verlossing in Christus alleen is, zijn er dan nog belangrijker punten van overeenstemming dan deze? Veel onheil komt uit het denken van kwaad: als iemand helemaal met het Evangelie van God instemt, kunnen we zijn belijdenis nóg wantrouwen om het gevoel dat bij ons opkomt. Dat is het denken van kwaad! Als we over iemands belijdenis twijfelen, laten we dan erover in gesprek gaan door vragen te stellen, in plaats van te zwijgen en onze twijfels te houden.
  4. De liefde verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar ze verheugt zich in de waarheid. Ze bedekt alle dingen. Als we iemands belijdenis niet kunnen tegenspreken, zijn we verheugd als het gepaard gaat met een heilig leven. Als we kwaad denken van iemand kan dat maar al te gauw bevestigd worden als we ons verblijden in een misstap die iemand begaat, in plaats van iemand dan te helpen en die misstap te bedekken.
  5. De liefde gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen. Als iemand een belijdenis van zijn geloof doet, zijn we niet wantrouwig, maar geloven we en hopen we dat het oprecht is. We kunnen anderen natuurlijk wel vanuit dit principe nog steeds zachtmoedig proberen te onderwijzen in het geloof, maar dat is wat anders dan een afwachtende houding "We zullen wel zien of het uitkomt" of een wantrouwige houding "Ik geloof er niets van". Dat is geen eenheid in het geloof!
  6. De liefde verdraagt alle dingen. Ook als de liefde van een kant lijkt te komen en dus niet beantwoord wordt zoals het zou horen, vergeven we dat en bidden voor onze broeders en zusters.

Met welke motivatie kunnen we dit doen? Hiermee:
Hieraan leerden wij de liefde kennen, dat Hij [Jezus Christus] voor ons Zijn leven heeft gegeven. Ook wij moeten voor de broeders het leven geven. (eerste brief van de apostel Johannes, 3:16)

maandag 27 januari 2014

Waar is de hemel?

Al vanaf het eerste bijbelboek wordt God genoemd als in de hemel wonend, in tegenstelling tot de aarde (Genesis, 21:17; ook in het eerste boek Koningen, 8:27). Hoe moeten we dat ons voorstellen?

Het is in ieder geval niet zo alsof God boven de wolken fysiek aanwezig is. Het is waar dat God met fysische tekenen aanwezig kan zijn, maar dat beperkt zich niet tot de lucht en de hemel. Sowieso is God niet fysisch: God is de Schepper van de hemel en van de aarde, het fysische is dus Zijn schepping. Waarom zou Zijn aanwezigheid zich beperken tot maar een fysieke plek? In zekere zin is God in heel veel schoonheid van de natuur, zowel het ontzagwekkende als het kwetsbare, dichter bij of verder weg voor ons aanwezig. Want God is ontzagwekkend:
"Uw, o HEERE, is de grootheid, en de macht, en de heerlijkheid, en de overwinning, en de majesteit; want alles, wat in den hemel en op aarde is, is van u: Van u, o HEERE, is het Koninkrijk, en u hebt u verhoogd tot een hoofd boven alles." (eerste boek Kronieken, 29:11)

Wat betekent het dan? Is de hemel soms ergens anders? Een andere wereld zoals C.S. Lewis het land Narnia beschreef, dat door een deur bereikbaar is en waar alles anders is? Of is de hemel ergens oneindig ver weg in de ruimte, in een ander sterrenstelsel? De gedachte van C.S. Lewis in het boek 'Out of the silent planet' is dan nog vruchtbaarder. Daarin beschrijft hij hoe de ruimte tussen de planeten en de sterren onzichtbaar door engelen en door God zelf wordt bewoond. Die gedachte noem ik vruchtbaarder omdat dan God niet alleen verheven is maar ook dichtbij is, en dat is precies zoals het christelijke geloof belijdt.

Een andere manier om te spreken over de hemel als de woonplaats van God is dat we inzien dat het verschil tussen hemel en aarde juist belangrijk is. Mensen zijn aards, letterlijk uit het stof van de aarde gemaakt; God is niet van die categorie, maar is erboven verheven. Omdat God alles heeft gemaakt is God oneindig groter dan de schepping. Wat dat betreft zouden we het beste God als oneindig ver weg kunnen voorstellen en de engelen als de sterren van de hemel. Maar natuurlijk is het niet zo dat God oneindig ver weg is: Hij is ook altijd dichtbij! Het is dus een manier van spreken.

Dat Jezus Christus die de Heer van heel de aarde is, is opgenomen in de hemel, wil niet zeggen dat hij boven de wolken of ergens anders fysiek is. Net als de troon van God boven de aarde geen fysieke troon is, is het zitten van Christus aan de rechterhand van God de Vader in de hemel (evangelie van Markus, 16:19) niet fysiek, maar geestelijk. In die zin is de hemel niet ergens, maar is de hemel overal. Ze is wat ons omringt. Dat wil zeggen dat de heerlijkheid van God ons omringt en ons regeert! De engelen, die geesten zijn en voor de troon van God staan, zijn trouwens niet overal zoals God overal is. Ze worden wel de machten in de lucht genoemd (in de brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Efeze, 6:12).

Maar Christus zal ook terugkomen op de aarde, zoals tegen de discipelen werd gezegd: "zoals u Hem in de hemel hebt zien ingaan" (Handelingen van de apostelen, 1:11). De opstanding van de doden zal niet in de hemel zijn maar op de aarde, en: "Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont." (tweede brief van de apostel Petrus, 3:13). Maar intussen zijn we niet verlaten. Jezus zegt:
"Ik ben met u alle dagen tot het einde van de wereld" (evangelie van Mattheüs, 28:20).