vrijdag 31 december 2010

Geven

De laatste tijd is er in de ethiek een nadruk op socio-economische rechten, vrijheden, en ongelijkheden. De Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) formuleerde een 'theory of justice' die precies van deze begrippen uitging, en zocht daarmee naar een ethiek waarin de prioriteit van ethische principes vastgesteld waren. De theorie heeft twee principes: als eerste het principe van zoveel mogelijk gelijke rechten en vrijheden; als tweede het principe dat ongelijkheden in het voordeel van de minst bedeelden moeten zijn. De Amerikaanse filosoof Ronald Dworkin (1931) wees tekortkomingen aan van deze theorie in de waardering van eigen keuzes die tot ongelijkheden kunnen leiden: ongelijkheden zijn rechtvaardig indien een gevolg van eigen keuzes. Het nemen van risico's hoeft niet altijd gecompenseerd te worden. Dworkin illustreerde dit met het idee van een verzekeringsmarkt. Een ander voorbeeld is de theorie van basisinkomen verdedigd door de Belgische filosoof Philippe Van Parijs (1951).

De overeenkomst is dat rechten/geld als middel wordt gebruikt om sociale/economische bezittingen te verdelen. Zelf vind ik het denken in rechten of geld maar uiterst onpersoonlijk. Is geld voldoende om persoonlijke ongelijkheid (zoals handicaps) te compenseren? Hoeveel geld is daartoe in staat? Gezondheid is nu eenmaal niet in geld te waarderen. Zijn rechten voldoende om persoonlijke mogelijkheden en dus vrijheid te garanderen?

Geld ontstond ooit als ruilmiddel voor andere waren, voor vaste maten graan of water. Problemen kwamen er pas als met het geld werd gespeculeerd, als men leende aan onbekende speculanten, als er land (de erfenis) werd verkocht voor geld. In de Bijbel worden deze dingen met afkeuring genoemd: niets is zo belangrijk als dat de erfenis, het stuk land dat van de ouders was, onveranderlijk eigendom blijft van de kinderen. Het verlies ervan is de oorzaak van armoede.

In onze tijd is de markt veel vrijer. De nadelen daarvan zijn zeker: een vrije markt is al gauw oorzaak van ongelijkheid. En wat is er allemaal te koop of wordt er verkocht voor geld? Wat te denken van mensen die hun eer verkopen voor geld (prostitutie), of van iemand die zijn nier verkoopt voor geld? De vrije markt wordt al gauw een vijand van integriteit, eenvoudigheid en stabiliteit. Met als voorbeeld de kredietcrisis.

Geld als middel is mijns inziens dus niet het mooiste uitgangspunt van ethiek. De vrije markt moet een tegenpool hebben in het christelijke principe van zorg voor de ander. Liever zorg dan verzekering, liever goed dan geld. In plaats van een een stelsel van sociale zekerheid, waardoor iedereen iets van zijn bezit af moet staan voor de arme maar ieder toch voluit zijn eigen welvaart zal nastreven (vergelijk het met het idee van de 'onzichtbare hand' van de vrije markt, zoals de Schotse filosoof Adam Smith (1723-1790) verdedigde), moet men zich bewust worden van eigen mogelijkheden om te geven.

Tegenover de moderne ontwikkeling van de ethiek die steeds meer nadruk legt op rationaliteit, zelfbeschikking, universele regels en principes, is er ook sprake van de theorie van 'zorgethiek'. Deze theorie werd door de Amerikaanse psychologe Carol Gilligan (1936) ontwikkeld als antwoord op een onderzoek van de psycholoog Lawrence Kohlberg (1927-1987) die nogal discriminerende conclusies over de morele capaciteiten van de vrouw had getrokken, omdat vrouwen minder in staat bleken morele conflicten objectief te benaderen. De principes van zorgethiek zijn mijns inziens een goede poging om onze morele intuïties wakker te schudden.

In plaats van vrijheid als autonomie, is vrijheid gecombineerd met dienstbaarheid (de paradox van Luther, zie mijn eerdere bericht) een veel beter uitgangspunt. "Het is beter te geven, dan te ontvangen." (Handelingen 20:35)

donderdag 30 december 2010

Gevolgen, plichten

In het Evangelie van Mattheüs, hoofdstuk 12, legt Jezus als antwoord op een vraag uit waarom het niet om het strikt houden van religieuze regels gaat, maar om het hart. Daarbij citeert hij de profeet Micha: "De HEER heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niets anders dan dat u recht doet, dat u de trouw eerbiedigt, en dat u nederig wandelt met uw God" (Micha 6:8)

Het gaat om het doel en om het hart, niet om de regel. Dat is precies het verschil tussen 'deontologische' ethiek (δέον = plicht) en 'consequentialistische' ethiek (consequens = gevolg). Echter, het gaat om een gelaagde ethiek. De regels aan de oppervlakte (het houden van de sabbath, het geven van de eerste vruchten, enz.) zijn gegeven om hun goede gevolg: recht doen, trouw eerbiedigen, nederig wandelen met God. Maar recht doen zelf, trouw eerbiedigen, en het eren van God is plicht.

Men kan zelfs zeggen dat elke 'consequentialistische' ethiek altijd op een 'deontologische' ethiek moet rusten, op vooronderstellingen welke gevolgen goed zijn of niet. Daarom hoeft een 'consequentialistische' ethiek niet te worden opgevat als koud en berekenend. Een ethiek wordt pas koud en berekenend als haar motieven niet meer tot de oppervlakte van het doen doordringen. (Daardoor heb ik ook 'utilitarisme' (utilitas = nut) altijd wat onbegrijpelijk gevonden. 'Nut' is immers maar een weinig bezielende term.) Waar ik hiervoor een 'deontologische' ethiek noemde, bedoelde ik met plicht ook geen regel die koud-redelijk gehoorzaamd moet worden, maar een bezielend principe dat zich misschien als regel laat formuleren maar die niet als regel 'bestaat'. Lees voor 'plicht' dus (bezielend) 'principe', (levend) 'beginsel'.

Bij het toepassen van ethiek, dus bij het handelen, kunnen er problemen ontstaan als twee plichten van een onderliggende 'deontologische' ethiek met elkaar botsen. Mag je bijvoorbeeld je medemens bestelen of zijn eigendom gebruiken om het leven van een ander te redden? Mag je een leugen vertellen om levens te redden?

Hoe zit het met de volgorde, het belang van plichten in de christelijke ethiek? Traditioneel wordt in de wetten van Israël die in de Bijbel worden beschreven de volgende delen benoemd: de ceremoniële wet (offerplichten etcetera) de burgerlijke wet (precieze wetten voor straf en vergoeding bij zaken waar medemensen benadeeld zijn), en daarnaast de zedelijke wet: de 'tien woorden'. De tien woorden werden bij de berg Sinaï door God gegeven en in steen gegraveerd: een symbool voor hun belang en duur. Moeten we ook binnen deze geboden een volgorde onderscheiden? Daarover kan de volgende geschiedenis ons iets zeggen:
Toen de farizeeën hoorden dat Hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar en een van hen, een wetgeleerde, vroeg om Hem op de proef te stellen: 'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' Jezus zei hem: 'U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangen heel de Wet en de Profeten.' (Mattheüs 22:34-40)


Kortom, aan de tien woorden liggen nog twee diepere plichten ten grondslag: het liefhebben van God en het liefhebben van de medemens. Daarin krijgt de ethiek een levend begin. Het levende begin bepaalt de zedelijke wet van de tien woorden, en kan zich dan verder uitkristalliseren in meer consequentialistische (staats)regels. Als plichten van de uitgekristalliseerde wetten met elkaar botsen, handel dan vanuit het bezielend principe.

Kunnen deze twee plichten, liefde tot God en tot de medemens, met elkaar strijden? Nee: God gebiedt ons onze medemens lief te hebben, en de liefde tot onze medemens krijgt gestalte in de liefde van en tot God.

Maar zeggen dat deze twee plichten nooit met elkaar strijden is te goedkoop. In het bijbelboek Genesis staat hoe Abraham door God beproefd werd doordat hem werd gevraagd om zijn enige zoon, Isaäk, te offeren. Abraham gehoorzaamde, maar werd tegengehouden. Er was een ram in de struiken die in plaats van Isaäk werd geofferd.

Die ram wijst heen naar het offer van Gods Zoon, Jezus Christus, die mens werd en aan het kruis stierf. God die Zijn Zoon gaf om mensen die zich van Hem hadden afgekeerd te redden: een onbegrijpelijk offer.

zondag 19 december 2010

Verveling

Datgene wat de mens het meest uit balans kan brengen is verveling: niet weten wat te doen, en zomaar wat doen of zoeken om te doen.

De Franse filosoof Blaise Pascal heeft dat scherp beschreven. Bij Pascal is verveling het zoeken van afleiding uit een eigenlijk verloren toestand.
"[Les hommes] ont un instinct secret qui les porte à chercher le divertissement et l'occupation au-dehors, qui vient du ressentiment de leurs misères continuelles. Et ils ont un autre instinct secret qui reste de la grandeur de notre première nature, qui leur fait connaître que le bonheur n'est en effet que dans le repos et non pas dans le tumulte, et de ces deux instincts contraires ils se forment en eux un projet confus que se cache à leur vue dans le fond de leur âme, qui les porte à tendre au repos par l'agitation, et à se figurer toujours que la satisfaction qu'ils n'ont point leur arrivera si, en surmontant quelques difficultés qu'ils envisagent, ils peuvant s'ouvrir par là la porte au repos." [Pensées, nr.126]
Vertaald:
"[De mensen] hebben een verborgen instinctieve drang, voortkomend uit het pijnlijke besef van hun permanente ongelukkigheid, om uiterlijke verstrooiing en bezigheden te zoeken. En ze hebben een andere verborgen instinctieve drang, een overblijfsel van de grootheid van hun eerste natuur, die hen doet beseffen dat in werkelijkheid alleen in de rust het geluk ligt, en niet in de drukte. En uit deze twee tegenstrijdige impulsen ontstaat in hen een verward programma, dat in het diepst van hun innerlijk voor hun eigen waarneming verborgen blijft en hen ertoe brengt door drukke activiteit naar rust te zoeken en zichzelf voortdurend wijs te maken dat de bevrediging, die ze niet hebben, zal komen als ze door wat problemen die ze voor zich zien te overwinnen, voor zichzelf de mogelijkheid openen rust te vinden." [Gedachten, nr.136]
(Pascal noemt de 'eerste natuur' van de mens met een beroep op een goed bestaan van de mens toen God de mens eerst gemaakt had, voordat de mens God en het paradijs verliet.)

En inderdaad, als we ons vervelen, zoeken we iets creatiefs om te doen, of iets onbetekenends als een spel, of zoeken we iets nieuws, liefst een stroom van nieuws zoals alleen de tv of radio maar kan geven. Pascal noemt de mens daarin "zo irreëel, dat de minste kleinigheid, zoals een biljart en een bal om te stoten, voldoende is om hem af te leiden".

Wat is het medicijn tegen deze verveling? Een doel zoeken om altijd creatief voor bezig te kunnen zijn? Meerdere doelen, als het eerste gaat vervelen? Kracht voor activiteit raakt een keer uitgeput. De krant lezen helpt even, maar vermoeit ook. Vluchten in irrealiteit met een roman/film, of met een spel? Daar kom je niet veel beter vandaan, eerder erger.

Misschien heeft de Duitse filosoof Martin Heidegger dit goed gezien toen hij de 'alledaagsheid' existentiaal beschreef. In 'Sein und Zeit' noemt hij daarvan achtereenvolgens deze drie: het gepraat, de nieuwsgierigheid, de ambiguïteit. Het gepraat is existentiaal ontworteld [Zijn en tijd, H.5B, §35, p.170], en er is sprake van een 'bodemloosheid' doordat het doorvertellen en napraten ontstaat: "Het gesprokene als zodanig verbreidt zich en neemt een autoritatief karakter aan" [H.5B, §35, p.168]. Daarna duidt Heidegger de nieuwsgierigheid als het ledige moment van de zorg, waardoor de omzichtigheid een zien wordt dat niet meer om verstaan gaat, maar louter om het zien. Dat zien blijft darom niet stilstaan, maar is 'rusteloos'. [H.5B, §36, p.172] Ten slotte noemt Heidegger de ambiguïteit waardoor het niet meer valt uit te maken wat wel en wat niet in een echt verstaan is ontsloten. "Alles ziet eruit alsof het echt is verstaan, echt is aangegrepen en echt is gesproken, en toch is het dat in de grond niet, of het ziet er niet zo uit en is het in de grond toch." [H.5B, §37, p.173]

Kortom, misschien is dit wel wat Heidegger echt bedoelde toen hij in 'Sein und Zeit' de zin van zijn beschreef:
  • Sta stil bij de werkelijkheid. Ga bijvoorbeeld de natuur in; of: lees eens de Bijbel.
  • Zoek niet een stroom van nieuws, maar laat iets eenvoudigs, iets wat je te lang over het hoofd hebt gezien, je treffen.
  • Probeer even dat wat je ziet niet in woorden uit te drukken, er niet 'iets mee te doen', of 'te benutten voor ...': bedenk het wonder dat het is zoals het is, dat het bestaat.
Als je aan één aspect van de natuur, of aan één woord van God niet genoeg hebt, heb je aan alles niet genoeg.

Zo, en nu gooi ik alle woorden weg, en ga ik me verwonderen.

vrijdag 17 december 2010

Wet en adem

Bij de Middeleeuwse filosoof William van Ockham (1288-1347) stelt zich het probleem van hoe moraal als Gods wil verzoenbaar is met moraal als noodzakelijk en uit de natuur kenbaar. Ockham stelt dat moraal erin bestaat dat de mens aan Gods wil gehoorzaamt. Hij stelt echter ook dat de mens de moraal uit de natuur (voor een groot deel) kan kennen. In A History of Medieval Philosophy schetst Copleston het probleem als volgt:
Ockham evidently wishes to free ethics from any elements of Greco-Islamic necessitarianism, which would represent the divine will as subject to norms in a manner analogous to that in which the created free will is subject to norms and to obligation. He sets the concept of an absolutely free and omnipotent divine will over agains the concept of a God who is bound to act in certain ways. But he shows little sign of being clearly aware of the difficulties to which his ethical authoritarianism gives rise. Besides, while he is evidently opposed to the idea of a secular of purely humanistic ethics, it is arguable that he in fact, and contrary to his intentions, tends to promote this idea by insisting on reason as the norm of morality in such a way that his theologically based authoritarianism appears as a superstructure which does not fit in with the substructure. (p.254)


Dus, is het idee van plicht als gehoorzamen aan Gods wil verzoenbaar met het idee van een moraal die men kan kennen uit de natuur? Naar mijn mening wel. Dat wordt duidelijk als de volgende vraag wordt gesteld: Wat was er eerst, de wet of de schepping? De geschreven wet werd volgens de Bijbel pas later aan het volk Israël gegeven, lang na de schepping. Maar dat er geen wet kan bestaan zonder schepping is duidelijker in te zien door te zien dat een wet geen zin heeft (of liever: niet kan bestaan) voordat er een mens bestaat.

De wet is dus na de schepping. De wet is ook Gods wil. Ze sluit in ieder geval dus aan bij de natuur, omdat voordat de mens bestond er geen wet bestond. Maar hoe is zij dan kenbaar uit de natuur? Dat kan niet anders dan hierdoor: dat in de schepping sporen zijn nagelaten van wat het goede is. Met sporen van het goede bedoel ik dus sporen van Gods grootheid: datgene wat de mens goed noemt is niet anders dan wat van God is.

Daarom is "gehoorzamen om Gods wil" niet in tegenspraak met "gehoorzamen om (sporen van) het goede in de natuur". God geeft ten opzichte van de natuur de wet niet uit willekeur, maar aansluitend bij de natuur. God geeft de wet wel volgens Zijn wil, maar dat kan slechts een tegenspraak lijken doordat we niet inzien dat wat wij als het goede zien juist de sporen zijn van Gods wil. Het is enerzijds verraderlijk om te zeggen dat alles betekenis krijgt in God, omdat wij leven vanuit een directe ervaring van betekenis voor ons. Anderzijds is het zonder tegenspraak dat alles betekenis krijgt in God, terwijl wij leven vanuit een directe ervaring van die betekenis. God gaf de mens zijn adem. Adem betekent: leven en afhankelijkheid.

maandag 13 december 2010

Mauvais génie

De moderne filosoof René Descartes heeft het in zijn kort metafysisch werk (Méditations métaphysiques, eerste meditatie) over de mogelijkheid van twijfelen. Aan de zintuigen is het eenvoudig mogelijk te twijfelen omdat we allemaal ervaren dat zintuigen ons kunnen bedriegen. Aan de abstracte vormen waaruit die zintuiglijke ervaringen echter zijn opgebouwd, zouden we kunnen zeggen niet te kunnen twijfelen, omdat die stabiel zijn ook als de zintuigen ons bedriegen. Hier voert Descartes echter tegen in: wat als God deze dingen helemaal niet in werkelijkheid heeft gemaakt? Sommigen zullen tegenwerpen: een goede God zou niet willen dat we op die manier bedrogen zouden worden. Descartes antwoordt daarop: maar we weten dat we ons vergissen met de zintuigen; parallel redenerend zou dat dan ook in strijd met Gods goedheid zijn, wat het niet is. Kortom, de grondideeën van onze kennis kunnen onwaar zijn. Om dit beeld aansprekender te maken spreekt Descartes over de inbeelding dat een boze geest ("mauvais génie") ons zou bedriegen.

Bekende rehabilitaties van dit thema is het idee van "brains in a vat" (hersenen die aan een machine zijn aangesloten) en de film The Matrix (1999). The Matrix is het verhaal van iemand (Anderson) die door een aantal mensen bevrijd wordt uit een schijnwereld (een computersimulatie die "The Matrix" heet) en terechtkomt in de echte wereld. In de echte wereld hebben machines de macht overgenomen; die machines gebruiken mensen voor het opwekken van energie. Er zijn een handvol mensen die bevrijd zijn en een eigen stad hebben: "Zion". Deze mensen proberen anderen uit The Matrix te bevrijden met gevaar voor eigen leven.

The Matrix is interessant omdat hij heel wat filosofische uitspraken bevat. Zo stelt iemand de vraag: wat is echt? Is wat ik met de zintuigen voel niet echt? Moet het meer zijn dan een echte ervaring om echt te zijn? Is het niet beter om zonder zorgen in een schijnwereld te leven dan om bevrijd te zijn? De andere interessante kant van de film is de band met religie. In The Matrix heeft Anderson speciale krachten: hij wordt "The One" genoemd. Er is sprake van een waarzegster die de dingen van tevoren voorspelt, en zij is van speciale betekenis voor Morpheus die Anderson bevrijdde. Haar voorspellingen zijn voor hem ook buiten The Matrix waar: Morpheus gelooft in wat er over de toekomst van "Zion" gezegd wordt. Al deze feiten blijken echter gewoon eigenschappen van het systeem te zijn om "de wereld in bedwang te houden". Een duidelijker afwijzing van het geloof in De Ene, God, kan niet. Overigens is The Matrix niet fatalistisch: Anderson maakt op het hoogtepunt een beslissende keuze die uit liefde is gemotiveerd.

Laten we dit vergelijken met Descartes en casus met betrekking de echte wereld. Hoe weten we dat we niet in een schijnwereld leven? Een ding blijkt: als iets belangrijk is in het nadenken over werkelijkheid, is het macht. Eerder heb ik al gezegd dat zowel idealisme als realisme zich moeten realiseren dat onze waarneming en ons leven niet in onze macht is. Als we 's nachts naar de sterren kijken, is het onmogelijk om een ster te laten verdwijnen of erbij te laten komen door onze wil. Het is buiten onze macht. Dit idee van macht komt terug bij de gedachte van een "mauvais génie" bij Descartes. Als God ons heeft gemaakt, is het van Gods macht afhankelijk of onze zintuigen ons bedriegen of niet. Precies hetzelfde geldt voor Gods openbaring (die de kern is van geloof en religie): het is van Gods macht afhankelijk of Gods openbaring waar is of niet.

Voor Descartes was de twijfel methodisch: het was gericht op een systematische ontvouwing van een zekere metafysica. Voor mij is deze excursie ook methodisch: ik wilde laten zien dat waarheid nauw samenhangt met het idee van macht. Ik twijfel er niet aan dat God de wereld door Zijn macht heeft gemaakt, en dat deze macht ons niet bedriegt. Het enige wat ons gevangen kan houden in schijn is menselijke creativiteit en onze eigen kwade wil.

God staat niet op een afstand van Zijn schepping. Het is Zijn eigendom:
‘Maar’, zo spreekt de HEER,
uw schepper, o Jakob,
die u, Israël, heeft gevormd,
‘wees niet bang, want Ik heb u verlost en
u bij uw naam geroepen: u bent van Mij.’
(Jesaja 43:1)

donderdag 2 december 2010

Middeleeuwen

Als christelijke filosoof zou ik toch op z'n minst de Middeleeuwse filosofie wat moeten rehabiliteren. Tot nu toe heb ik dat nauwelijks gedaan, omdat ik vooral modern ben opgevoed, maar deze keer dus een kritische noot bij de goedkope kritiek op de Middeleeuwse filosofie --- met een knipoog. Wees gerust, het is een parodie.

  1. Kleur-argument. De kritiek op de Middeleeuwse filosofie is totaal gekleurd vanuit de algemene achtergrond van iets waar we van af moeten, het atheïsme. De hele kritiek op de Middeleeuwse filosofie kunnen we begrijpen vanuit het atheïsme. Nu, atheïsme is een theorie die filosofisch niet zoveel soelaas biedt --- dus de hele kritiek op Middeleeuwse filosofie is weinig filosofisch --- op een paar uitzonderingen na misschien.

  2. Beter-argument. De onderwerpen van kritiek op de Middeleeuwse filosofie kwamen zonder uitzondering ook al in de Middeleeuwen zelf aan bod. (Een voorbeeld: kritiek op het godsbewijs van Anselmus werd al gegeven door Gaunilo.) Kortom, we kunnen beter alle kritiek op de Middeleeuwse filosofie in de afvalbak gooien en op de oorspronkelijke kritiek zoals in de Middeleeuwen zelf teruggrijpen. Die staat immers veel dichterbij de zaken?

  3. Wereldvreemd-argument. Kritiek op de Middeleeuwse filosofie heeft een miskenning van historische continuïteit. (Zonder de Middeleeuwen had de filosofie verschillende thema's niet gehad, waren de culturele ontwikkelingen anders gegaan, etc.) De miskenning van historische continuïteit is iets wereldvreemds, en het is moeilijk om de moeite op te brengen om zich in zo'n wereldvreemd onderwerp te verdiepen.

  4. Bekrompenheid-argument. Kritiek op de Middeleeuwse filosofie kan onmogelijk van grote denkers zijn. De Middeleeuwse denkers waren immers voorbeelden van grote denkers, elke kritiek op de Middeleeuwse filosofie getuigt dus sowieso van een zekere bekrompenheid (bewust of onbewust).

  5. Vorm-argument. Kritiek op Middeleeuwse filosofie gebruikt niet-Middeleeuwse terminologie, en heeft een structuur die in de Middeleeuwen absurd zou zijn gevonden. Om die reden kan ik (die de Middeleeuwen serieus neem) kritiek op Middeleeuwse filosofie nauwelijks serieus nemen.

  6. Vooronderstelling-argument. Alle kritiek op Middeleeuwse filosofie is nogal eenkleurig. Het heeft ongeveer dezelfde vooronderstellingen en thema's.


Misschien zou ik nog even door kunnen gaan, maar voorlopig lijkt me dit genoeg ;).

(P.S. Hier punt voor punt de onjuiste redeneringen waarop ik deze parodie schrijf:
  1. Kleur-argument. Middeleeuwse filosofie is totaal gekleurd door theïsme.
  2. Beter-argument. Voor betere filosofie kunnen we beter teruggaan naar de Klassieke Oudheid.
  3. Wereldvreemd-argument. Geloof is wereldvreemd, Middeleeuwse filosofie dus ook.
  4. Bekrompenheid-argument. In de Middeleeuwen kunnen er geen even grote denkers geweest zijn als nu.
  5. Vorm-argument. Middeleeuwse terminologie is niet actueel meer.
  6. Vooronderstelling-argument. Alle filosofie in de Middeleeuwen heeft ongeveer dezelfde vooronderstellingen en thema's.
Vergelijk ze met de bovenstaande, en begrijp dat ze onzinnig zijn.)

Voor een goede uiteenzetting van de Middeleeuwse denkers en geschiedenis, zie trouwens "A History of Medieval Philosophy", Frederick C. Copleston, University of Notre Dame, 2007.