maandag 28 november 2016

Interview met Leibniz

De Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz schrijft in zijn Théodicée (of voluit Essais de Théodicée sur la bonté de dieu, la liberte de l'homme et l'origine du mal, 'Theodicische essays over de goedheid van God, de vrijheid van de mens en de oorsprong van het kwaad') over dit onderwerp. 'Théodicée' betekent 'rechtvaardiging van God', dat wil zeggen dat het uitlegt dat God rechtvaardig en niet onrechtvaardig is in het besturen van de wereld. Door middel van een deterministische tijdmachine waren we in gelegenheid om Leibniz nog wat vragen te stellen over zijn werk.

Interviewer: Hoe kunt u nu zeggen dat God rechtvaardig is, als er lijden op deze wereld is?
Leibniz: Het lijden is inderdaad onderdeel van deze wereld. God kan het kwaad echter gebruiken om iets beters terecht te brengen. Het is voor ons met onze beperkte kennis niet altijd te doorzien wat God ermee beoogt, maar we weten dat Gods wil deze wereld tot stand heeft gebracht en dat God goed is. Bovendien kon Gods verstand voordat hij de wereld schiep alle mogelijkheden en hun gevolgen overzien, en weten we dat God het beste wil. Daarom is deze wereld de beste van alle mogelijke werelden.

Interviewer: Was er dan geen wereld zonder lijden mogelijk?
Leibniz: Het kwaad is inderdaad een noodzakelijke tekortkoming van een creatie als de onze. Deze noodzaak komt niet voort uit Gods wil maar uit het rijk van de eeuwige waarheden (net als wiskundige zekerheden). Een creatie als de onze is beperkt in dat het niet alles kan weten, dat het zichzelf kan bedriegen en dat het andere fouten kan maken. Daaruit ontstaat dus het kwaad en het lijden.

Interviewer: Waarom heeft God dan een wereld gemaakt, als deze noodzakelijk kwaad moet bevatten? Had God dan niet beter niets kunnen maken?
Leibniz: Het toelaten van kwaad heeft ervoor gezorgd dat er groter goed is voortgebracht. Zonder dat kwaad was de wereld minder goed geweest. Ik kan dat niet in detail aantonen, maar van de mogelijkheid dat een kwaad een groter goed voortbrengt zijn meerdere voorbeelden te noemen. Net zoals twee koude stoffen samengevoegd een groot vuur kunnen produceren. Het bestaan van kwaad zorgt er bijvoorbeeld voor dat we beter realiseren wat goed is.

Interviewer: Ik snap het niet. Zou God ons niet zo hebben kunnen maken dat we dat zonder kwaad zouden kunnen inzien?
Leibniz: Nee, dat is een noodzakelijke tekortkoming van een creatie als de onze.

Interviewer: Dat had u al gezegd. Kunt u ook een ander voorbeeld noemen van kwaad wat een groter goed voortbrengt?
Leibniz: Ik heb er enkele in de Théodicée genoemd, maar als u die niet overtuigend vindt kunt u ze vast zelf bedenken. En als u ze niet kunt bedenken komt dat vast omdat u zo gewend bent aan deze wereld, dat het onmogelijk is die consequent anders te denken.

Interviewer: Als God deze hele wereld en zijn gevolgen heeft overzien, gelooft u zeker in determinisme? Er bestaat dus geen vrije wil? Als er een vrije wil bestond zou God namelijk de toekomst niet bekend kunnen zijn, toch?
Leibniz: Hoewel God voor deze wereld heeft gekozen, is de geschiedenis van deze wereld die God van tevoren kon inzien niet deterministisch maar contingent. Contingent wil zeggen dat een bepaalde gebeurtenis niet noodzakelijk is, maar dat in andere omstandigheden er iets anders kan gebeuren. Omdat de geschiedenis van deze wereld contingent is, kunnen we nog steeds zeggen dat we een vrije wil hebben, ook al heeft God deze wereld gemaakt en kon hij voorzien hoe deze zou aflopen. Deze vrije wil wil zeggen dat in andere omstandigheden (in een andere mogelijke wereld) dezelfde persoon uit vrije wil voor iets anders had gekozen. Echter, in déze wereld is de uitkomst van de wil voorspelbaar en daardoor van tevoren te kennen.

Interviewer: Volgens mij klopt deze redenering niet. Als ik nu eens besluit u een andere vraag te stellen dan ik eerst van plan was? Dan kan God dat toch niet voorzien? Bijvoorbeeld hoe oud bent u?
Leibniz: Ik ben nu 64 jaar oud. Uw redenering klopt niet. Elke vrije daad die u doet, heeft namelijk een reden. Als uw vrije daad namelijk geen reden zou hebben, zou u wel spontaniteit hebben maar geen keuzevrijheid, twee eigenschappen die volgens Aristoteles al onderdeel zijn van vrijheid. U stelde deze vraag met als reden mijn vorige antwoord.

Interviewer: Lust u hagelslag? Deze had u niet zien aankomen.
Leibniz: Nee. Ik had deze vraag inderdaad niet zien aankomen, maar God wel.

Interviewer: Wacht even. Mijn vorige vraag was totaal redeloos, dus blijkbaar werkt die keuzevrijheid die Aristoteles noemt niet altijd? Dan vind ik uw argument namelijk niet opgaan.
Leibniz: Soms laat uw wil zich leiden door niet-redelijke zaken blijkbaar zoals uw gevoelens.

Interviewer: Dus eigenlijk bent u in hart en nieren determinist, omdat u zegt dat onze keuzes volledig bepaald zijn door wat er van tevoren gebeurt, maar tegelijk houdt u vol dat we een vrije wil hebben.
Leibniz: Inderdaad is determinisme en vrije wil met elkaar te verzoenen.

Interviewer: En wat als ik niet gedetermineerd wil zijn? Ik ben toch geen computer!
Leibniz: Uw wil zal daarin niets veranderen. Wat is een computer?

Interviewer: Laat maar, het is een soort rekenmachine.
Leibniz: Aha, die bestaan dus nog steeds? Dan was mijn uitvinding tenminste niet voor niets.

Interviewer: Maar wij kunnen dus nooit afwijken van de koers die onze wil heeft ingezet door alle omstandigheden. We kunnen bijvoorbeeld nooit ons leven beteren?
Leibniz: Als u uw leven wilt beteren, kunt en zult u dat doen. Dat betekent namelijk dat die koers al is ingezet door uw wil om uw leven te beteren en dat u gedetermineerd bent om dat te doen. God zal nooit het goede verhinderen, tenzij hij betere redenen heeft om dat te doen. Hij zal alleen soms het kwaad toelaten. We moeten dus voortgaan in onze goede voornemens uit te voeren en mogen erop vertrouwen dat God ze tot een goed einde zal brengen.

Dit interview is een interpretatie van de mening van Leiniz.

zondag 20 november 2016

Psalmen - 7

De tekst van Psalm 7 is als volgt:
1 Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft, vanwege de woorden van
Cusj, de Benjaminiet.
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht,
verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw,
slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb,
als er onrecht aan mijn handen kleeft,
5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had,
– wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
6 dan mag de vijand mij vervolgen, achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen!
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn,
verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen,
ontwaak ter wille van mij;
U hebt het recht ingesteld.
8 De gemeenschap van volken zal U omringen,
neem dan weer plaats hoog boven hen.
9 De HEERE zal over de volken rechtspreken.
Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig
en oprechtheid is bij mij.
10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen,
maar doe de rechtvaardige standhouden,
o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
11 Mijn schild is bij God,
Die de oprechten van hart verlost.
12 God is een rechtvaardige Rechter,
een God Die iedere dag toornt.
13 Als men zich niet bekeert,
dan zal Hij Zijn zwaard scherpen,
Zijn boog spannen, en aanleggen.
14 Hij heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt,
Hij richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
15 Zie, hij heeft weeën van onrecht
en is zwanger van kwaad,
hij zal leugen baren.
16 Hij heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren,
zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid,
en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.

Bevreemdend:
Het beroep op de toorn van God in deze psalm is bevreemdend. David prijst Gods toorn: "God is een rechtvaardige Rechter, een God Die iedere dag toornt". Hij zet Gods toorn tegenover de woede van degenen die hem achtervolgen (vers 7).

Anders dan ons herkende men in de tijd van David een concept van "rechtvaardige toorn". Dat is in onze cultuur niet echt herkenbaar. We kennen wel "terecht boos" of woedend zijn. Dat komt vaak neer op het claimen van het recht om anderen (bijv. moordenaars van IS, degenen die MH17 hebben beschoten) te vervloeken. Het komt niet overeen met wat "rechtvaardige toorn" inhield. Dat is namelijk de oprechte woede van een heerser (bijv. koning), een woede die gepaard ging met daden om een situatie van onrecht recht te zetten en te herstellen. David vergelijkt God met een koning die ten strijde trekt om een onrechtvaardige overheerser te overmeesteren (vers 13-14).

Deze psalm is geschreven naar aanleiding van woorden van ene Cusj, gericht om David te doden (vers 1, 16). Dat is dus de situatie van onrecht die David God vraagt recht te zetten.

Het laatste stuk van de psalm is een loflied op God, die een rechtvaardige Rechter is. David spreekt uit dat degenen die op de dood van anderen uit zijn, zelf gedood zullen worden, en dat degenen die geweld gebruiken, zelf geweld zullen ervaren (vers 16-17). Dat is een lofzang op Gods macht die het geweld tegen de onschuldige niet toestaat. Als zodanig vind ik het echter ook confronterend, want is God niet een God van vergeving, en heeft Jezus niet geboden dat men zijn vijanden lief moet hebben (evangelie van Mattheüs, 5)?

Maar er staat een zin bij waar ik over heen las: De aankondiging van Gods ingrijpen wordt ingeleid door de zin "Als men zich niet bekeert" (vers 13). Het staat dus in de contekst van een waarschuwing aan ieder die onschuldigen geweld wil aandoen. Ook Jezus heeft gezegd dat als men zich niet bekeert, er uiteindelijk niets anders overblijft dan het oordeel van God! Wat dat betreft is de waarschuwing van David niet meer dan eerlijk.

Ook lees ik een ander aspect in zijn woorden. David benadrukt hoe moeilijk de mens zonder God het heeft. Hij beschrijft hoe ze weeën hebben, zwanger zijn, een kuil zelf uitgraven, en moeite hebben, en hoe al deze moeite tevergeefs is: het zal uitlopen op een miskraam, de kuil zal hun eigen graf worden, de moeite zal weer op henzelf terugkeren (vers 15-17). David waarschuwt dus niet alleen, maar beklaagt ze ook! Wat dat betreft hoopt hij dat zijn beschrijving van de situatie hen tot inkeer zal brengen.

Herkenbaar:
Herkenbaar is hoe David God beschrijft als degene die alle dingen kent, zelfs onze diepste wensen en gevoelens ("harten en nieren beproeft", vers 10), en als de God die de wereld regeert en zal oordelen.

Profetisch:
"De gemeenschap van volken zal U omringen, neem dan weer plaats hoog boven hen. De HEERE zal over de volken rechtspreken" (vers 8-9). Wij mogen Jezus verwachten die terug zal komen op de wolken van de hemel om de wereld te oordelen, als het Evangelie aan alle volken verteld is. Ook al leven we in Nederland in vrede en welvaart, er zijn zoveel situaties op aarde die schreeuwen om recht. "Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen."