zaterdag 22 november 2014

Emoties in de psalmen

Thuis zijn wij de psalmen aan het lezen. Er zijn daarbij een paar aspecten waarover ik me verbaasde. Waarom spreekt David in zijn psalm tot God over het onrecht dat hem wordt aangedaan en vraagt hij of God zijn tegenstanders wil straffen? Denkt David dat God zijn onrecht niet gezien heeft? Of denkt hij dat God niet altijd rechtvaardig is? Of speelt er soms de begeerte naar vergelding mee?

Het eerste, dat David denkt dat God zijn onrecht niet heeft gezien, lijkt niet waar te kunnen zijn omdat hij in andere psalmen belijdt dat God alle onrecht en al zijn daden, ja zelfs zijn gedachten ziet en kent. Hoewel het zo zou kunnen zijn dat David door ongeloof wordt overvallen, lijkt het anders te zijn.

Maar is dan het tweede waar? Verwijt David dat God te weinig optreedt, niet snel genoeg reageert? Opmerkelijk is voor het antwoord op deze vraag dat de smeekbeden van David om hulp worden afgewisseld met de allerzekerste belijdenis dat God zal helpen. Het getuigt dus van de emotie in de psalm, waarbij vragen afgewisseld worden door antwoorden.

Hoe zit het dan met het derde aspect: heeft David begeerte naar vergelding van zijn vijanden? Als je de psalmen goed leest zul je merken dat David niet uitweidt over de straf of kwelling die hij voor zijn tegenstanders zou wensen. Dat zou je wel verwachten als begeerte naar vergelding mee zou spelen; dat lijkt dus niet het geval te zijn. Dr. Jan Hoek noemde het motief van vergelding in zijn opiniebijdrage voor het RD vandaag een soort "leedvermaak" waar hij zich niet mee kon verenigen. In zijn visie is het blijdschap om verlost te zijn in plaats van blijdschap over de straf van anderen. Hoewel ik denk dat dat een deel van het goede antwoord is en ik me ook verder helemaal kan vinden in zijn bijdrage, denk ik dat dat het halve antwoord is. De andere helft van het antwoord is mijns inziens toch: gerechtigheid.

Denk niet dat ik hier een pleidooi ga voeren voor een filosofisch soort 'gerechtigheid'. Sommige mensen maken van gerechtigheid iets mystieks dat ons verstand te boven gaat en dat we niet begrijpen maar moeten aanbidden. Ik voer ook geen pleidooi voor een hoogst redelijk soort gerechtigheid die helemaal aan de eisen van onze rede voldoet en daarom lofwaardig is.

Volgens mij gaan de psalmen juist over een concept dat we niet kennen: praktische gerechtigheid. Praktische gerechtigheid betekent dat je vrede kunt vinden met het feit dat je onrecht wordt aangedaan, omdat je weet dat het uiteindelijk een pad is dat niet beloond zal worden. Het betekent dat je ervan overtuigd bent dat God je van de ondergang zal redden door je tegenstanders ten val te brengen. Het betekent dat zelfs al zullen je tegenstanders het in hun leven gemakkelijker hebben dan jij, terwijl ze anderen onrecht aandoen en alles verachten wat waarde heeft, dat God hen na dit leven zal oordelen en straffen volgens een rechtvaardig oordeel.

Als je de woorden uit de psalmen zó opvat, zijn ze zelfs niet in strijd met wat Jezus Christus, de Zoon van God, gebiedt: dat we onze vijanden moeten liefhebben, en moeten zegenen die ons vervloeken. Je tegenstander is namelijk niet degene die veranderd wordt door het Evangelie en berouw heeft, maar juist degene die, hoe goed hij ook leefde, Gods geboden besluit eens vaarwel te zeggen.

woensdag 5 november 2014

Vrees en beven

Deze week las ik het boek "Vrees en beven" van de 19e-eeuwse Deense filosoof Søren Kierkegaard uit. Het is een heftige aanklacht tegen iedereen met een laffe levenshouding.

Onze levenshouding wordt bepaald door onze waarden. Kierkegaard onderscheidt drie waarden: esthetisch, ethisch en gelovig.

De esthetische waarde is leven volgens de regels van de kunst. Kierkegaard noemt het ook wel 'poëtisch': je kunt esthetische daden bezingen omdat het mooi of verrassend is om te zien. Het is niet op het algemeen welzijn gericht maar op het subjectieve. Dit is de waarde die Kierkegaard bij de dichters en het theater van zijn tijd ziet (lees: de romans en de films van nu).

De ethische waarde is leven volgens een hogere norm. Dat betekent dat je je moet overgeven aan die hogere norm, die Kierkegaard het 'absolute' noemt. Ethisch leven wordt pas bewonderenswaardig als je je absoluut overgeeft, al je persoonlijke wensen opgeeft aan het absolute. Deze waarde ziet Kierkegaard terug in de klassieke helden van de Oudheid, in de tragedies, maar ook in Socrates en Pythagoras.

De meeste mensen leven volgens een mengelmoesje van iets esthetisch en iets ethisch. Kierkegaard beklaagt dat hij zo weinig doorzettingsvermogen vindt om helemaal te leven volgens zo'n levenswaarde. Hij noemt dat het ontbreken van 'hartstocht'.
Hoe velen hebben in onze tijd voldoende hartstocht om hier over na te denken en zichzelf vervolgens oprecht te beoordelen? Alleen al het idee om de tijd op zo'n manier op je geweten te nemen dat hij de tijd krijgt om in zijn slapeloze onvermoeibaarheid al je heimelijke gedachten te doorvorsen. (Vrees en beven, Damon (2014), p.107)

De waarde van het geloof begint met de ethische waarde. Echter, het geloof gaat ook verder. Het geloof kent God, en het opvolgen van Gods bevel en verwachten van Gods beloften geeft is een hogere levenswaarde. Kierkegaard noemt zelf het bevel van God om de enige zoon van Abraham en Sara, Izaäk, te offeren, als voorbeeld van het geloof van Abraham. Hij had evengoed de belofte van God van een groot nageslacht aan Abraham kunnen noemen. Er is nogal wat toewijding voor nodig om te geloven. Tussen het tijdstip dat God die belofte aan Abraham gaf en de geboorte van zijn zoon Izaäk verstreek vijfentwintig jaar! En het bevel om Izaäk te offeren gaat zelfs tegen de algemene ethiek in. Zo'n belofte van God valt niet uit te leggen aan anderen, omdat het niet te begrijpen is: hoe kan Sara op haar leeftijd nog kinderen krijgen? Het geloof is dus eerst het nastreven van de algemene ethiek, maar daarna ook het treden buiten het algemene, omdat het geloof dingen gelooft die niet zichtbaar zijn en die tegen de algemene rede ingaan. Waar de 'beweging' van de ziel in het ethische het opgeven van het persoonlijke is, volgt er bij het geloof de 'beweging' van het verwachten van het persoonlijke in de belofte van God. Het geloof is dus geen gemakkelijke opgave, maar een die de schrijver beschouwt met 'vrees en beven'.

Er zijn hier wel wat lastige vragen bij te stellen. Hoe zit het bijvoorbeeld met mensen die iets geloven wat niet waar is? Het verschil tussen een waar geloof en een inbeelding heeft Kierkegaard niet uitgelegd; hij steunt op de Bijbel als de openbaring van God. Wel schrijft hij over het verschil tussen geloof en een sekteleven: een sekte gelooft volgens hem niet, maar heeft een eigen ethiek die binnen de sekte gedeeld wordt en waaraan iedereen zich over moet geven. Er is niets persoonlijks in een sekte.

Er zijn een aantal dingen die ik wat minder fraai vind in 'Vrees en beven'. Allereerst mis ik dat Kierkegaard niet schrijft over de eenheid in het geloof die er tussen christenen kan zijn. Het christelijke geloof verbindt, omdat het dezelfde beloften en bevelen van God heeft gehad. Wel krijgen deze beloften en bevelen in ieders leven persoonlijk betekenis. Vervolgens heb ik moeite met het perspectief waar vanuit Kierkegaard schrijft: vanuit een soort ode aan de held van het geloof, waarbij de schrijver zegt dat hij er zelf niet bij kan komen. Dat is namelijk het afschuiven van de verantwoordelijkheid, een veronachtzamen van de roeping van God tot het geloof die tot ieder mens komt door het Evangelie. Daarna heb ik ook moeite met de nogal plastische manier waarop hij schrijft over de 'bewegingen' van de ziel. Spreken over 'bewegingen' van de ziel is doen alsof alle 'bewegingen' van de ziel op elkaar lijken, alsof we over onze ziel kunnen beschikken zoals we over ons lichaam beschikken, en alsof de schrijver precies begrijpt hoe de ziel in elkaar steekt. Wellicht is er een verontschuldiging voor deze dingen aan te voeren dat Kierkegaard met een pseudoniem schrijft en dus vanuit een perspectief dat niet noodzakelijk het zijne is; hij noemde zelf het boek vanuit 'esthetisch' perspectief geschreven.

Het sterke aan 'Vrees en beven' vind ik dat het een aanklacht is van lafhartigheid en lauwheid. Het is vrij gemakkelijk om als 'christen' tevreden te zijn met een halve ethiek. Het is nog armer om je te vergapen aan alle vormen van onethische en ongelovige esthetiek die onze cultuur kent.

Het is ook goedkoop om een 'geloof' te hebben waar het opgeven van het persoonlijke geen onderdeel van uitmaakt, of om af te zien van geloof omdat we het verwachten van het persoonlijke dat God belooft aanmatigend vinden. Het eerste is om in de plaats van Abraham een ram te gaan offeren in plaats van Izaäk; het tweede is om Izaäk wel te offeren maar niet te verwachten dat God hem zal behouden, of zelfs om niet te offeren en ook geen verwachting van Izaäk te hebben. Het woord van de apostel Paulus aan de Hebreeën wordt heel duidelijk:
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.