zondag 27 december 2015

De hel

Afgelopen weken kwam in mijn gesprekken met niet-gelovigen het onderwerp 'de hel' twee keer ter sprake. Reden dus om er bijbelstudie naar te doen en over te bloggen. Zie ook de eerdere berichten over dit onderwerp.

Het woord voor 'hel' als eeuwige bestemming in het Nieuwe Testament van de Bijbel verwijst naar het dal van Hinnom. (Er is ook een tweede woord wat soms met 'hel' vertaald wordt dat verwijst naar het 'graf' of de tijdelijke bestemming van de mens na de dood tot de dag van de opwekking van de doden door Jezus Christus.) Het dal van Hinnom was een dal buiten Jeruzalem waar men het afval ingooide en verbrandde en waarvan men dus altijd de vuren en de rook kon zien. De beelden voor de hel als eeuwige bestemming komen daar dus vandaan: het is buiten de plaats waar God is ('Jeruzalem'), de duivel en de tegenstanders van het Koninkrijk van God worden erin 'geworpen', er brandt een blijvend 'vuur' van vernietiging.

Wat zegt de Bijbel precies over de hel? Aangezien we belijden dat Jezus de Zoon van God is en Hij dus de waarheid sprak en de profeten de woorden van God hebben bekendgemaakt moet dat onze bron zijn. Het zijn geen gemakkelijke dingen:
  • Jezus spreekt over "onuitblusbaar vuur" van de hel (evangelie van Markus, 9, 43). "Vuur en zwavel" wordt het in de Openbaringen aan de apostel Johannes genoemd (bijv. 14, 10). Zwavel en teer werden gebruikt om een vuur te maken dat bleef branden en niets meer overliet. Er wordt ook van gesproken bij de vernietiging van Sodom en Gomorra door het oordeel van God (Genesis 19, 24). Je kunt niet spreken van een vuur van zuivering zoals vuur ook gebruikt kan worden om zilver te zuiveren. Het is een vernietigend vuur, geen zuiverend vuur.
  • Het is niet alleen bedoeld voor de duivel en voor mensen met uiterst slechte daden. Niet alleen de duivel en zijn engelen, maar ook degenen die de woorden van Jezus niet hebben opgevolgd zullen in de hel worden geworpen (evangelie van Mattheüs, 25, 41; Openbaringen, 14, 11). De zonde heeft catastrofale gevolgen van vijandschap tegen God, ook de 'kleinste' zonde gaat niet samen met het dienen van God.
  • De hel is eeuwig, niet tijdelijk. Jezus stelt het tegenover het eeuwige leven (evangelie van Mattheüs, 25, 46); in Openbaringen wordt gezegd dat het "in de eeuwen der eeuwen" zal branden (14, 11). In de Bijbel wordt "eeuwigheid" wel eens gebruikt voor een onafzienbare tijd, echter, de uitdrukking in Openbaringen is sterker en staat voor een meest onafzienbare tijd.
  • Het is een pijniging of kwelling, niet gewoon maar een vernietiging. Jezus spreekt van een eeuwige pijn (evangelie van Mattheüs, 25, 46) en van tekenen van wroeging (evangelie van Mattheüs, 25, 30).

Hoe kan zoiets samengaan met de boodschap van verlossing? God gaf zelfs Zijn Zoon over om gedood te worden uit liefde voor de wereld, hoe kan de hel bestaan met de onpeilbare genade van God?

God is namelijk barmhartig en wil niet het kwade, en Hij is rechtvaardig en zal niet meer straffen dan rechtvaardig is. En hoe zou God onze Schepper anders willen dan het behoud van Zijn schepping? Heel de geschiedenis door heeft God zich niet als onverzoenlijk getoond. Een voorbeeld is de oordeelsprofetie van Jona aan Ninevé: God wendde het oordeel af toen de mensen van Ninevé zich bekeerden, hoewel Jona probeerde zijn taak te ontvluchten zodat God Ninevé, de vijand van Israël, zou vernietigen (bijbelboek Jona). Een ander voorbeeld zijn de straffen over Israël: die waren niet als genoegdoening, maar bedoeld om Israël terug te brengen, en God zal zich dan ook ontfermen, zoals bijvoorbeeld in het bijbelboek Deuteronomium en in profetieën van Ezechiël te lezen is (maar ook in alle profetieën). Waar het gaat over Gods 'wraak' in de Bijbel gaat het over het herstel van recht, niet over wraakzucht en haatdragendheid (zie 'Wie is als Gij?', dr. H.G.L. Peels, 2007).

Ook is het opmerkelijk dat er in Openbaringen, als er gesproken wordt van genoegdoening aan de vijanden van de kinderen van God, gesproken wordt van een gelijke vergelding (13, 10) of dubbele vergelding (18, 6), dus niet van een 'oneindige vergelding'. Deze vergelding staat dus niet gelijk aan de eeuwige pijn. De uitoefening van de toorn van God wordt genoemd in zeven plagen die voorafgaan aan het oordeel van de hel (Openbaringen, 15). Het is dus de vraag of je de hel de toorn van God kunt noemen. De eeuwige pijn wordt een 'oordeel' (Gr. δίκη, κρίσις) genoemd, niet een 'vergelding' (Gr. ἀποδίδωμι) of 'toorn' (Gr. θυμος). De hel is dus niet een eeuwige vergelding voor wat anderen misdaan is.

Het is om deze redenen niet gek dat Origenes geloofde dat de hel tijdelijk was (een opvatting die als onbijbels werd veroordeeld). In de woorden van God in de Bijbel lezen we het echter anders, zoals hierboven aangetoond: de hel is wél eeuwig. Hoe kunnen we deze twee dingen met elkaar rijmen?

Er zijn twee mogelijkheden waar we aan kunnen denken:
  1. De zonde, overtreding tegen het goede en tegen God onze Schepper, is zó groot dat er niet anders dan een eeuwige straf tegenover kan staan.
  2. Er is geen mogelijkheid van terugkeer uit de hel. De onmogelijkheid van verzoening ligt dan niet aan de kant van God maar aan de kant van de mens.

Daarnaast kunnen we het vuur van de hel zien als dat wat er overblijft als God Zijn goedheid wegneemt. Er lijken maar twee mogelijkheden te zijn: het kwaad te vernietigen of het kwaad voort te laten bestaan. De wereld zoals we die nu kennen, blijft bestaan door Gods genade, maar gaat diep gebogen onder het oordeel van het kwaad en de verwachting van Gods Koninkrijk (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 8, 22). Het is onmogelijk om te leven zonder Gods genade, dus hoe zou er iets verkwikkends kunnen zijn in de hel, tenzij God een nieuwe wereld vol onrecht zou scheppen?

Voor christenen wordt het ook duidelijk dat als God hun zonden niet had vergeven, zij zelf ook eeuwig van God verlaten zouden hebben moeten worden. "Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan?" (Psalm 130)

Omdat wij mensen met een beperkt begrip zijn, is het moeilijk te beoordelen welke opvattingen er juist zijn. Het is ook niet nodig; voor mij en u geldt dat we ons moeten haasten om met God verzoend te worden! Die verzoening is mogelijk door de onuitsprekelijke genade van God:
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. (evangelie van Johannes, 3, 16-18)

zondag 6 december 2015

Een nieuwe ecologische ethiek

Naar aanleiding van een artikel over milieubeleid in het Reformatorisch Dagblad stuurde ik een ingezonden brief (20 november geplaatst) met ongeveer de volgende inhoud.

In het artikel over milieubeleid werden vooral de termen 'rentmeesterschap' en 'duurzaamheid' werden gebruikt. Het eerste woord gaat over het tijdelijk beheer van iemands bezit, en kan gebruikt worden als een vergelijking voor hoe we de aarde tijdelijk mogen bebouwen en ervoor zorg dragen. Het woord 'duurzaamheid' gaat erover hoe we ervoor zorgen dat de volgende generaties geen nadelen ondervinden van onze daden. Beide termen kunnen wat kil en 'economisch' overkomen. Het lijkt alsof we ons alleen maar zorgen maken over hoe de aarde een blijvende bron kan blijven, en dat we nauwelijks beseffen wat 'schepping' betekent en dat we zelf ook schepselen van God zijn. Is het voor ons geen tijd voor een nieuwe ecologische ethiek?

Bij het nadenken over zo'n ethiek heb ik het gebed dat Jezus Christus zijn discipelen heeft geleerd (dat begint met het aanspreken van God als 'onze Vader in de hemel') als vertrekpunt genomen:
  • 'Uw Naam worde geheiligd': we moeten voor alles belijden dat God de Schepper van deze aarde is, dat Zijn verstand in de schepping ons verstand bij het onderwerpen ervan ver te boven gaat. Bij elke daad (ook dingen die we gewend zijn) moeten we ons afvragen: heb ik wel respect, of liever vrees en ontzag voor de wijsheid in Gods schepping?
  • 'Uw Koninkrijk kome': we moeten niet op het hier-en-nu gericht zijn, en al helemaal niet onze rijkdom en macht proberen te vergroten.
  • 'Uw wil geschiedde': God heeft Israël bepaalde wetten gegeven voor het behoud van de natuur, zoals het sabbatsjaar, het verbod om te vermengen, de spijswetten. Zouden wij er niet eens over denken om die te houden? Of denken we het beter te weten dan de Schepper van hemel en aarde?
  • 'Geef ons elke dag ons dagelijks brood': ervaren we ons brood nog als gift? Of stellen we hoge eisen aan wat de aarde ons opbrengt? (Kopen we alleen komkommers die niet krom zijn en fruit waar geen plekjes op zitten?)
  • 'Vergeef ons': ons past een schuldbetoon omdat ook wij christenen de aarde hebben uitgebuit en op schandelijke wijze met Gods schepping zijn omgegaan voor onze luxe of gemak.
  • 'Leid ons niet in verzoeking': we belijden dat we nog steeds vatbaar zijn voor de verleiding van het respectloos beheersen of gebruiken van de schepping.

We bidden of God onze ogen wil openen voor hoe wij met Zijn kunstwerk om mogen gaan, of we nu op kantoor werken en ons eten in de supermarkt kopen of dat we zelf de aarde mogen onderwerpen.

zaterdag 31 oktober 2015

God kennen

Eerder schreef ik hoe God voor alles bestaat en geen oorzaak of reden heeft. Hij zelf is oorzaak en reden van alles, maar boven God bestaat er geen wezen of om God heen is er geen wereld die het wezen van God bepaalt. God heeft geen vader, Hij is een Vader. God heeft geen oorzaak, maar is oorzaak van onze wereld.

Waar komt rechtvaardigheid vandaan? Rechtvaardigheid betekent in onze wereld dat we elkaar behandelen zonder elkaar te benadelen. Vanuit God betekent rechtvaardigheid dus Zijn schepping behandelen zonder die te benadelen en er het goede voor te zoeken, en het kwaad straffen. Hoe komt het dat God rechtvaardig is? Dat is uit zorg en liefde voor Zijn schepping.

Waar komt rationaliteit vandaan? Rationaliteit betekent voor ons dat we volgens de regels van kennis of regels van hoe de natuur in elkaar zit handelen. Vanuit God betekent rationaliteit dus dat Hij Zijn schepping kent en volgens Zijn regels behandelt. En wat God zelf heeft gemaakt, kent Hij door en door.

Op dezelfde manier kunnen we meer eigenschappen van God herleiden tot de liefde van God en oorsprong in God, zoals ook Augustinus of middeleeuwse filosofen gedaan hebben. Deze liefde van God en oorsprong in God kennen we door niet alleen om ons heen te kijken naar de hoe bijzonder de wereld om ons heen is, maar ook door de woorden van God zoals opgeschreven in de Bijbel, en in het bijzonder in de woorden van Jezus, Gods Zoon.

Het enige wat lastig te definiëren is, is wat 'goed' betekent of wat 'liefde' is. De definitie van 'liefde' is dat je het goede voor iets zoekt. De definitie van 'goed' zou kunnen zijn: 'behandelen zonder dat het nadeel oplevert'. Maar wat is dan 'nadeel'? Misschien 'wat niet aan het doel van iets beantwoordt'? Maar dan blijft de vraag: Hoe weet je of dat doel dan goed is? Dus komen we weer uit bij het woord 'goed'.

'Goed' en 'liefde' zijn dus zaken die zich niet echt laten definiëren, maar zijn zaken die we misschien wel het kunnen kennen uit ervaring en verwachting.

Allereerst uit ervaring omdat we ons gelukkig of ongelukkig voelen, of omdat we ons verwonderd en bewogen voelen of het tegenovergestelde, of omdat we ervaren dat iets passend en volmaakt is of het tegenovergestelde. Maar meer nog kennen we het goed uit ervaring doordat Gods Geest getuigt in ons hart, door de meest persoonlijke openbaring van God in Jezus Christus, Zoon van God, die voor ons stierf en de dood heeft overwonnen.

Maar daarnaast ook uit verwachting omdat we geloven dat er een opstanding uit de dood zal zijn, dat ons geluk in God blijvend is, dat Gods rijk meer ervan zal brengen en alle tranen zal afwissen, en dat we God zullen kennen zoals we gekend zijn.

Wonderen

Drie weken geleden sprak ik op een symposium over Schepping over wonderen en naturalisme (zie http://oorsprong.info/). Meer in bijzonder zijn de vragen die ik heb gesteld en geprobeerd te beantwoorden:
  1. Kun je rationeel zijn en geloven in wonderen?
  2. Kun je wetenschapper zijn en geloven in wonderen?
  3. Kan geloof in wonderen samengaan met een consistent en aantrekkelijk wereldbeeld?
Hier de link naar de slides waaruit de gedachtegang redelijk te lezen is.

vrijdag 22 mei 2015

Zecharjah - slot

In twee vorige blogs schreef ik over de eerste acht gezichten van de profeet Zecharjah. Nu als slot over de laatste drie hoofdstukken van zijn profetie, waarin een visionaire boodschap staat aan Israël. Deze boodschap tekent hoe de toekomst van Israël zou zijn in Jezus Christus. De beelden die de profetie beschrijft moeten niet letterlijk opgevat worden (wie dat doet verliest zich in vele onmogelijkheden) maar zijn beschrijvingen van het geestelijke Israël, van de Kerk van Jezus Christus. In die zin zijn ze ook opgevat en geciteerd in de Evangeliën. De beelden zijn rijk en de boodschap is ook vandaag nog actueel en spreekt ook nu tot ons.

Ik zag hoe Jeruzalem door alle volken belegerd werd, maar dat God voor haar bescherming zorgde; dat het leger van de vijanden met blindheid en paniek werd geslagen, en dat de leiders en het volk van Israël sterk was in Jehovah.

Ik zag hoe de geringste onder hen als David zou zijn, en de aanzienlijkste onder hen als engelen van God, ja als God Zelf die persoonlijk bij hen zal zijn.

Ik zag hoe alle tegenstanders van de Stad van God in die dag verdelgd zouden worden, maar hoe over allen in Israël, aanzienlijk of onaanzienlijk, de Geest van genade en van gebeden werd uitgestort. Ik zag hoe zij tot inzicht kwamen en Jehovah zouden zien, Die zij doorstoken hebben (Joh. 19:37), en daarover zullen rouwen met een grote rouw, zoals over koningen gerouwd is. En ik zag hoe in alle geslachten van Israël, ook in de geslachten van aanzien, getreurd werd door zowel mannen als vrouwen.

(13) Ik zag hoe er een bron geopend werd voor zowel de aanzienlijken als de onaanzienlijken in Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.

Ik zag hoe alle afgoden uit Israël werden uitgeroeid zodat hun naam zelfs niet meer herinnerd werd; dat ook alle valse profeten uit het land zouden verdwijnen. Ik zag hoe degenen die profeteren zouden door hun wijze vader en moeder gestraft werden en beschaamd zouden terugkeren tot hun roeping.

Ik zag hoe Jehovah het zwaard bracht over ook over de Herder en Vorst van Israël, die geslagen werd, zodat de schapen verstrooid werden; maar dat Jehovah zich over de kleinen ontfermde (Matth. 26:31). Ik zag hoe twee derde van Israël omkwam, maar hoe de overblijvende een derde gelouterd werd als zilver in het vuur en de Naam van Jehovah aanriep. Ik zag dat Jehovah hen verhoorde en tot Zijn volk rekende.

(14) Ik zag hoe Jeruzalem door alle heidenen belegerd en ingenomen werd, en hoe de helft daarvan werd uitgeroeid. De andere helft bleef echter over, en ik zag hoe Jehovah uittrok en tegen de heidenen streed. Ik zag hoe Hij op de Olijfberg stond, en hoe Hij deze in twee delen spleet, zodat er een vallei ontstond, waardoor een vluchtweg werd geopend voor de Joden in Jeruzalem en een toegangsweg voor Jehovah met al Zijn engelen. Er was maar één weg, één verlossing, één mogelijkheid ten leven.

Ik zag hoe er niet meer telkens een afwisseling van het kostbare licht van de dag was door het verstikkende duister van de nacht. Integendeel zag ik dat het continu licht zou zijn.

Ik zag levend water uit de Stad van God stromen, zowel naar waar de zon opkomt als naar waar de zon ondergaat, en dat dit water zowel ’s winters als ’s zomers bleef stromen. En Jehovah zal tot Koning over heel de aarde zijn, en niet geëerd worden als een van de vele goden maar als enige God. En ik zag hoe de Stad van God uitgebreid werd zodat velen erin konden wonen, en zag ook dat ze door velen bewoond werd; en zag hoe zij daarin beschermd zouden wonen, zonder ooit uit de Stad van God weggevoerd te worden; het zou een veilige plaats zijn.

Ik zag bij de heidenen die de Naam van God niet aannamen het volgende gebeuren. Eerst zag ik hoe de welgestelde heidenen, die bepaald niet mager waren, maar duidelijke tekenen van rijkdom vertoonden, mager werden. Daarna zag ik hoe hun ogen werden geslagen met blindheid, zodat ze hun weg moesten tasten. Vervolgens zag ik dat hun tong, waarmee ze zo goed konden spreken, met stomheid werd geslagen zodat ze niets tegen de grote Naam van God in konden brengen. Ten slotte zag ik hoe ze tegen elkaar verdeeld werden en tegen elkaar streden. Hetzelfde zag ik met al hun bezit gebeuren: het werd aangetast en vernietigd, terwijl Gods Stad steeds rijker werd in allerlei goederen.

Ik zag dat alle overige heidenen die eerst tegen de Stad van God streden, overtuigd werden van de Naam van God en kwamen om God te aanbidden, en daarin zelfs trouw bleven, terwijl bij degenen die niet kwamen om God te aanbidden, de regen ophield zodat hun land verdroogde.

Ik zag dat zelfs de snelle en krachtige paarden van de heidenen aan God gewijd werden. Ik zag dat alle heidenen naar de Stad van God zouden komen om daar de middelen van Israël te gebruiken om te offeren, en dat zij de Tempel van God nooit meer zouden vertreden in verachting maar dat het voor het Huis van God zouden erkennen.

vrijdag 15 mei 2015

Hemelvaart - Verandering van dimensies

Voor een christen, iemand die Jezus Christus als Zoon van God en Verlosser erkent, is het leven verwarrend anders. Dat wordt niet altijd zo ervaren, maar zou eigenlijk wel moeten. Op de dag van hemelvaart (gisteren 15 mei), waarin herdacht word dat Jezus bij Zijn Vader in de hemel is opgenomen na Zijn opstanding, wordt dat meest duidelijk.

Op zich is het te verwachten dat dingen anders zijn als je gelooft en erkent dat Jezus Christus de Verlosser en Zoon van God is, van God de Vader die de Schepper van heel de aarde en jezelf is. Toch is het goed om te realiseren:
  • Tijd is anders. Voor God zijn een dag als duizend jaren en duizend jaren als een dag (tweede brief van de apostel Petrus, 3:8). Elk ogenblik omvat alles. Maar ook wat wij als lange tijd rekenen is relatief ten opzichte van de eeuwige tijd van God. Daarom is de wederkomst van Christus niet over lange tijd, maar 'morgen', en kan er elk ogenblik, elke dag, met verwachting naar worden uitgezien die niet beschaamd zal worden.
  • Plaats is anders. God is elk moment dichtbij, zoals de hemel de aarde bedekt (zie ook deze eerdere blog 'Waar is de hemel?').
  • Relaties zijn anders: voor een christen is er een band met de onzichtbare (maar wel gekende) God en Vader. Maar ook met Jezus Christus hun Heer en Koning, die ze niet hebben gezien maar van Wie ze wel de daden en woorden weten. Er is ook kennis van de Geest van God die alleen gekend kan worden uit het resultaat van Zijn werk, namelijk verandering van het leven van een mens. Van daaruit is er ook een band met de medechristenen die broeders en zusters genoemd worden als handen en voeten van één lichaam van Christus.

Deze dingen komen terug in de laatste woorden van Jezus aan zijn discipelen:
"Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld." (evangelie van Mattheüs, 28, 18-20)
Amen!

dinsdag 5 mei 2015

Zecharjah - II

Vorige keer schreef ik over de eerste vier gezichten van de profeet Zecharjah, wiens naam betekent 'Jehovah herinnert'. Deze keer de volgende vier. Deze gezichten gaan net als de eerste vier over de bevrijding, maar vooral over het herstel van Israël. Op een bevrijdingsdag als vandaag in Nederland is het ook goed om bij herstel stil te staan: wat gebeurde er na de oorlog? Hebben we stilgestaan bij het feit dat het kwaad in zoveel gewone mensen was geweest - degelijke, soms gelovige, goed opgeleide mensen zoals u en ik die het kwaad van Hitler eerst niet doorzagen en er later soms zelfs aan meewerkten? Hebben we het licht van wat echt goed is laten schijnen tegenover het vele kwaad in de oorlog?

Ik werd wakker als uit een slaap. In de ochtendschemering zag ik een zachte gloed van licht; het kwam van een kandelaar van goud. De kandelaar had zeven armen met lampen die brandden, net als in de tempel het geval geweest was. Ze leken een licht te verspreidden dat heel de aarde bevatte. Hoger dan die kandelaar zag ik een schaal waaruit zeven pijpjes naar de zeven lampen van de kandelaar liepen. Deze schaal was vol met olijfolie en ik kon de gouden olijfolie uit de pijpjes in de lampen zien druppen. Rechts en links van de schaal verhieven zich twee jonge olijfbomen. Toen ik beter keek zag ik dat er van de takken van deze olijfbomen olie drupte in twee toevoerkanalen naar de schaal bij de kandelaar. Het opvallendst aan wat ik zag vond ik de stilte. Er was niemand bij de kandelaar nodig om de olie bij te vullen. Er was niemand bij de olijfbomen die de olijven ervan plukte, de olie eruit perste, kruiken ermee vulde, deze naar de kandelaar toebracht; en toch was er licht. Er was geen menselijke inspanning voor nodig; de twee olijfbomen liet God groeien en olie geven. Daarna verdween dit gezicht, maar het liet zijn afdruk in mijn herinnering achter.

Terwijl ik overdag aan deze dingen dacht, voelde ik me ineens ongemakkelijk alsof ik werd gadegeslagen. Een huivering trok door me en ik keek om me heen. Eerst stelde me dat gerust omdat ik niets zag. Tot ik mijn ogen opsloeg en daar het volgende gezicht zag wat me verschrikte: ik zag in de lucht een stuk papyrus van ongeveer tien meter breed, en wel zo’n twintig meter lang. Het kwam mijn richting op. Toen het dichterbij kwam zag ik dat het kolom voor kolom volgeschreven was met zwarte inkt. De letters waren voor me leesbaar, en ik las de volgende zinnen: ‘Vervloekt zij hij die steelt, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Vervloekt zij hij die bij de naam van Jehovah een valse eed doet, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Deze vloek zal in het midden van zijn huis komen, daar overnachten en dat huis met zijn hout en zijn steen verwoesten.’

Toen ik hier nog over dacht zag ik een grote kruik. Er was niet zoveel speciaals aan te ontdekken. Alle kruiken zien er hier ongeveer hetzelfde uit, zodat je niet kunt weten wat erin zit, net als je aan het uiterlijk van een mens niet kunt bepalen wat zijn innerlijk is. Maar toen opende de engel die met mij sprak de kruik door de plaat van lood die hem afsloot eraf te halen. Tot mijn grote verbazing kwam er een vrouw uit. Ze was gekleed als een hoer, de belichaming van de zonde. De engel wierp haar terug in de kruik en sloot deze weer af. Daarna zag ik twee andere vrouwen die het grootst mogelijk contrast vormden met de vrouw uit de kruik. Ze waren in helder wit gekleed. Ze hadden grote vleugels en tilden de kruik op. Langzaam vlogen ze omhoog en begonnen in de richting van het noorden, naar Babylon te vliegen. Ik was opgelucht toen ik dat zag: de goddeloosheid werd dus niet in Israël geduld maar zou God daarvan verwijderen!

Toen ik me omdraaide en omhoog keek zag ik aan de horizon tussen twee bergen vier paardenspannen komen. De bergen leken bergen van koper door de rode gloed die daarover lag. De vier paardenspannen hadden paarden van elk verschillende kleuren: de eerst met rode, de tweede met zwarte, de derde met witte en de vierde met gevlekte paarden. Ze reden met grote snelheid en al spoedig zag ik dat de rode, zwarte en witte paarden zich naar het noorden richtten, richting Babylon, en de gevlekte paarden deze kant op kwamen in het zuiden. De paarden kwamen briesend dichterbij en ik sprong opzij naar de kant van de weg. Het span stond echter stil vlak voor mij voor de engel die met mij sprak die naar voren was gelopen en ze tegenhield. Hij sprak tegen die paarden: ‘Doorkruis het land!’ En met grote snelheid en kracht galoppeerden de paarden weg, alles wat hen in de weg stond omverlopend. De rode, zwarte en witte paarden zag ik echter in een rechte lijn naar het noorden stormen. En de engel sprak tegen mij: ‘Dezen hebben mijn geest in het noorden gebracht’. Hieruit begreep ik dat het oordeel over Babel en de bevrijding van Jeruzalem was begonnen.

vrijdag 1 mei 2015

Zecharjah - I

De boeken van het Hebreeuwse Oude Testament kun je naar Joodse manier verdelen in de Torah (wetten van God maar ook de geschiedenis vanaf de schepping), profeten (de boeken met geschiedenis van Israël en profetische woorden of visioenen van God door verschillende profeten gesproken), en geschriften (de overige boeken, waaronder allegorieën en wijsheidsboeken). Wat opvalt aan de profetische woorden of visioenen van God in de profetische boeken is dat ze heel beeldend zijn. Daardoor moeten ze op hun hoorders extra indruk gemaakt hebben. Ook werden de woorden gedeeltelijk in poëtische vorm uitgesproken (of gezongen?), zodat ze voor de hoorder nog beter te onthouden geweest moeten zijn.

Om deze indrukwekkende visioenen te begrijpen, moet je soms wel een taal- en cultuurdrempel over. Om die reden heb ik voor mezelf de gezichten van de profeet Zecharjah geprobeerd voor te stellen. De naam van Zecharjah betekent: Jehovah herinnert. Hij kreeg het woord van God voor Israël in de tijd dat Israël door Babylonië was ingenomen en de belangrijkste inwoners daarheen waren gedeporteerd. Een groep Israëlieten onder aanvoering van Zerubbabel waren echter vrijgelaten door de Perzische koning Cyrus. Het was zo'n 500 jaar voor de geboorte van Christus.

Ik laat hier de vier visioenen in de eerste drie hoofdstukken van Zecharjah volgen:
Het was nacht. Een diepdonkere nacht waarin wolken vreemd helder afstaken tegen de duisternis op de aarde. Plotseling hoorde ik het langzame klikken van hoeven. Het was ver weg en kwam dichterbij. Mijn handen trilden en ik verborg me in het struikgewas aan de kant van de weg. Wat deed een eenzame reiziger met een ezelskaravaan op een nacht als deze? Maar terwijl ik me dat afvroeg zag ik opeens de oorzaak van het geluid, in het midden van de ravijn voor mij. Er kwam een dieprood paard stapvoets het ravijn binnen. Op het paard zat een man in verhullende kleding, zodat ik zijn gezicht niet kon zien. Het paard stond precies stil tussen de mirten die in de diepte groeiden. Tussen de witte mirten in de donkere nacht leek de kleur van het paard als bloed. Toen het paard stilstond hoorde ik opeens andere hoeven. Ze waren van snelbereden paarden die snel, in galop, dichterbij kwamen. Toen ik beter luisterde hoorde ik dat het van paarden uit verschillende richtingen moest zijn. Na korte tijd reden er achter elkaar van verschillende richtingen andere ruiters bij de eerste ruiter. Ze reden op bloedrode, op zachtbruine, en op blinkend witte paarden. Wie reisde er nu met paarden, behalve Koninklijke boden of adjudanten? Dat zij ’s nachts reisden wees erop dat het een geheime missie was. En wie was de Koning in het midden van de mirten? Wat kwamen de boden van alle kanten van Israël hier, in het midden van Israël, aan deze Vorst rapporteren, en wat zou zijn missie zijn? Waarom had hij het kleine en geringe Israël, met de koningsstad Jeruzalem uitgekozen als doel? (Zech. 1, 7-17)

De volgende nacht sliep ik in een kleine open ruimte omringd door een aantal grote bomen. Mijn handen warmde ik aan mijn eigen kleine vuur, en ik was daarmee vergenoegd tot ik in de verte een licht zag flikkeren. Ik sloop erheen, en zag van een afstandje al dat het een kampvuur was. Maar toen ik dichterbij kwam sidderde ik. Rondom het kampvuur lagen van de vier zijden van de windstreken vier grote slagtanden. Het waren enorme gekromde slagtanden die met de punten naar het midden van het vuur gericht waren en waaruit als het ware de vlammen voortgekomen leken te zijn. Ze vervulden me meteen met afschuw alsof ik het bloed van velen die deze tanden verwond hadden kon zien. Plotseling echter zag ik vanuit de schaduwen vier mannen opdoemen die met zich zagen meedroegen en ander gereedschap. Ze stootten de tanden omver en begonnen ze te verdelen. Na enige tijd was er van de tanden niets meer over, doofden ze het vuur en vertrokken ze met hun fakkels in alle richtingen, zodat het was alsof er niets geweest was. Het schokte me, omdat ik het gevoel had dat er een grote macht zojuist in een handomdraai vernietigd en weggenomen was. (Zech. 1, 18-21)

Toen ik de volgende dag met mijn ezel stilhield niet ver van Jeruzalem, zag ik tussen de reizigers op de Koninklijke weg een die me uitermate veel belangstelling inboezemde. Waarom precies kan ik niet zeggen; er was iets in zijn trekken dat me ontzag inboezemde. Met zich droeg hij een meetsnoer zoals dat gebruikt wordt om akkers of gebouwen uit te meten. Ik moet hem aangestaard hebben, want op een gegeven moment toen hij dichtbij was keek hij mij onbevangen aan. Terwijl het bloed me naar het hoofd steeg groette ik hem met Sjalom! Meteen liet ik er zonder verder na te denken op volgen: Waar bent u naar op weg? Hij keek me met heldere ogen aan en antwoordde zonder reserve: Naar Jeruzalem, om haar toekomstige omtrek uit te meten. Meteen vervolgde hij zijn weg. Ik verbaasde me hogelijk over dit antwoord, maar er was iets in zijn stem wat me niet de gelegenheid gaf om zijn woorden in twijfel te trekken. Wie zou er ooit heel Jeruzalem opmeten? Alleen iemand wie Jeruzalem tot zijn bezit rekenen zou. Iets herinnerde mij aan de onbekende Vorst die ik in de nacht tussen de mirten had zien staan. Ik zag dat de reiziger met het meetsnoer een andere man die uit de richting van Jeruzalem kwam, staande hield en daar enkele woorden mee wisselde. Deze man haastte zich tot mij en sprak: ‘Wat betreft de omtrek van Jeruzalem moet u dit weten van mijn Meester. Jeruzalem zal zodanig vervuld worden dat ze ver buiten haar muren zal treden. Er zal zelfs geen muur meer nodig zijn. En Jehovah zal een muur van vuur om haar heen zijn, en de stad met heerlijkheid vervullen. Dit is het woord van Jehovah: vlucht uit Babel, want Israël zal uitgebreid en Babel zal beroofd worden. En dit is Zijn belofte: Jehovah zal in het midden van u wonen, en hij zal vele heidenvolken aan u toevoegen.’ (Zech. 2)

Daarna droomde ik van het volgende. Ik bevond me in het Koninklijke paleis, in de raadzaal. De Vorst die ik eerder had gezien zat daar om recht te spreken. Toen ik zag wie er voor hem stond was het alsof ik in een afgrond viel. Het was namelijk Joshua, de hogepriester, die juist dit jaar uit Babel terug was gekomen en bij de herbouwing van de tempel aanwezig was. Voor welk vreselijk misdrijf stond hij terecht? Hoe had het zover kunnen komen dat hij voor het recht gedaagd was? Zijn prachtige hogepriesterlijk gewaad was bevlekt en gescheurd. Verder naar rechts stond een aanklager die er zeer belangrijk en welgesteld uitzag. Hij droeg meerdere gouden ringen aan zijn vingers. Het viel me op dat zijn rede welsprekend was en veel bijval oogstte. De Vorst ging aan het eind van zijn toespraak staan en sprak met een stem die door heel het paleis te horen was tegen de aanklager: ‘Jehovah zal u bestraffen, satan! Is deze Joshua niet een brandhout dat uit het vuur gered is?’ Daarna sprak hij tot zijn dienaren die om hem heen stonden: ‘Doe hem deze klederen uit, en geef hem nieuwe.’ Terwijl dit gebeurde wachtte ik en de andere omstanders met spanning op het uiteindelijke vonnis. De Vorst sprak dit vonnis uit: ‘Zo zegt Jehovah: Indien u in Mijn weg wandelt zult u in Mijn tempel dienen. U en de andere priesters en levieten zullen tot een wonderteken zijn dat Mijn dienaar naar deze tempel zal komen. Over de stenen van de tempel die Ik in uw bijzijn gelegd heb, zullen zeven wachters waken; ik zal er Mijn Naam in graveren ten teken van dat deze tempel aan Mijn eer gewijd is, en ik zal de ongerechtigheid van dit land op een dag wegnemen. En vanaf die dag zal er grote overvloed in het land zijn!’ (Zech. 3)

Ik hoop dat deze beelden van uitverkiezing, verlossing, zegening en vergeving ook nu nog tot zegen mogen zijn!

zaterdag 14 maart 2015

Vechten tegen de pijn

Vorige blog schreef ik over wat de reden is om de natuur hoog te achten als 'heel goed' met het oog op de Schepper. Daarin noemde ik ook dat na de zonde van de mens de vloek over de natuur is gekomen, hoewel er nog veel van het beginontwerp over is. Maar deze vloek zorgt ook voor een verandering in hoe onze houding tegenover de natuur is.

De vloek die God over de natuur uitsprak staat in het bijbelboek Genesis:
Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw moeite in uw zwangerschap zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren. (3, 16-19)

Onvermijdelijke pijn en het vechten om levensbehoud. Dat betekent het.

Allereerst vechten om levensbehoud. De natuur doet niet meer vanzelf wat goed voor ons is, maar er is inspanning en bewerking van de natuur nodig om te kunnen eten. Dat betekent niet dat we het beginontwerp van de natuur moeten negeren maar dat we ervoor moeten vechten om het goede van het begin weer te kunnen smaken. We moeten ook niet denken dat we door inspanning een situatie kunnen bereiken die beter is dan het begin van de schepping. Maar het bewerken en bebouwen van de aarde is noodzakelijk om te kunnen overleven. En ook deze noodzakelijke strijd kan maar beter respect hebben voor, of liever verlangen naar het goede van het beginontwerp, als we nog enigszins gelukkig willen zijn met het goede dat er nog is.

De vloek betekent echter ook onvermijdelijke pijn. Hoe we ook vechten, we kunnen het lijden en de dood niet afweren. Eens moeten we onszelf dus ook de vraag stellen: moeten we hier verder vechten met middelen die meer pijn doen, of moeten we hier toegeven dat de dood onvermijdelijk is?

Maar sinds de opstanding van Christus, Gods Zoon die mens werd, uit de dood, weten we dat de dood overwonnen is door het leven. Jezus zegt: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde." (evangelie van Mattheüs, 28, 18). Als Christus terugkomt om allen te oordelen weten we ook dat het Koninkrijk van God, het rijk van het leven zal beginnen!

In het leven van een christen mag de hoop de pijn overwinnen. Zoals de apostel Paulus schrijft aan de gemeente van Rome:
Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe. En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. (...) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad. Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere. (8, 22-39)

vrijdag 13 februari 2015

Natuurlijker is beter

Is de natuur altijd goed? Er wordt wel eens gedaan alsof een ingreep in de natuur slecht is alleen omdat het een ingreep in de natuur is. Bijvoorbeeld, kunstmatige inseminatie is slecht omdat het een ingreep is in de natuur. Bij deze bewering lijkt het juist te zijn dat er de natuur geweld wordt aangedaan. Maar ethici geven terecht aan dat er problemen zijn met het argument. Wat is namelijk natuur? In de loop van de tijd is dat wat wij als 'natuur' ervaren al vele malen door menselijk handelen aangepast. En waarom is ingrijpen in de natuur slecht? Er zijn veel voorbeelden van ingrepen in de natuur zoals het bouwen van dijken die goed zijn. En is de natuur altijd goed? Ziektes en natuurrampen komen er ook in voor. Wat is er dus foutgegaan?

Laten we de vragen een voor een nagaan. Allereerst, wat is natuur? De natuur is dat wat zonder menselijk ingrijpen bestond en bestaat. Als christen belijd ik dat de natuur datgene is wat God gemaakt heeft. Er is dus een beginontwerp en een beginsituatie die 'heel goed' is, zoals in het bijbelboek Genesis staat. Weliswaar is over de natuur na de zonde van de mens de vloek gekomen, maar veel van dat beginontwerp is nog aanwezig en is nog 'heel goed'. Veel van wat we nu als natuur hebben is beïnvloed door menselijk ingrijpen, maar het beginontwerp is zelfs daardoorheen nog zichtbaar en is nog steeds 'heel goed'.

De volgende vraag is, wanneer is ingrijpen in de natuur slecht? Zoals hiervoor genoemd is niet elke ingreep in de natuur slecht. Als christen belijd ik dat God de mens zelfs opdracht gaf om de aarde te bebouwen en te bewaren. De zonen van Adam en Eva zijn er voorbeeld van: Kaïn was landbouwer, Abel schaapherder. Om landbouwer te zijn moet je de grond bewerken, als schaapherder moet je schapen houden en hen doden om van te leven. Dat ingrijpen was noodzakelijk om te overleven. Wanneer is ingrijpen in de natuur dan slecht?

Ik denk dat dit het antwoord is: bij ingrijpen in de natuur moeten we natuurbewust handelen. Je moet eerst goed weten wat de orde van de natuur is voordat je die doorbreekt. Je moet eerst gezien en begrepen hebben hoe een plant groeit voordat je er zelf een poot of oogst. Je moet eerst gezien en begrepen hebben hoe een dier natuurlijk leeft voordat je een dier zelf kunt leiden. Elke ingreep in de natuur moet weloverwogen zijn. De natuur is volgens een perfect ontwerp ontworpen, jouw ingreep in de natuur moet dit perfecte ontwerp kennen en daar een nieuw ontwerp in maken dat opnieuw goed is. Je moet je realiseren dat als je een volwassen plant oogst, je er mogelijk weer meerdere terug moet poten om over een tijdje weer een plant te kunnen oogsten. Je moet hebben ingezien dat als je iets van de natuur neemt, je dit nooit te veel en te massaal moet doen omdat je het eerste perfecte ontwerp van de natuur dan schaadt.

In de geschiedenis zijn niet alle christenen daar even goed mee omgegaan en dat is nog steeds niet zo. Sommigen beschouwen de aarde gewoon als bron van inkomsten en proberen alleen maar die optimaal uit te putten zonder dat die op raakt. In die visie is totaal vergeten dat de aarde volgens een perfect ontwerp gemaakt is en dat we dat eerst moeten bestuderen voordat we onze eigen kleine ontwerp maken. Sommigen verzinnen hun eigen regeltjes of wetenschap om volgens eigen inzicht de aarde te beheren in plaats van goed te kijken naar de orde die er al in ligt. Er is soms nog meer respect voor een recent pseudowetenschappelijk artikel over gezond eten dan voor de voedselwetten die God aan Israël gaf. Sommigen gebruiken ingrepen voor een goed doel zonder op de neveneffecten te letten of te zoeken, kortom, zonder veel ontzag voor de perfecte orde van God. Kortom, er valt nog veel te leren!

woensdag 21 januari 2015

Fabel: Het medicijn

In een ver vreemd land woonde eens een dokter die het enige middel tegen een dodelijke ziekte had. Een dorp verderop werd door deze ziekte getroffen en alle bewoners werden ziek. Opmerkelijk was hoe verschillend de reactie was van de dorpsgenoten.

Sommige bewoners zagen de mensen om zich heen lijden en sterven maar ontkenden dat dat schadelijk was. Volgens hen hoorde het bij de loop van de natuur.

Anderen geloofden er niet in dat deze dokter bestond. Zij redeneerden: "Er zijn genoeg kwakzalvers door dit dorp getrokken en geen enkele kon ons genezen. Er bestaan dus geen echte dokters."

Er waren er ook die het woord over deze dokter geloofden en de reis naar hem begonnen. Echter, de weg liep een berg op en vanwege de ziekte liepen de patiënten moeizaam. Velen van hen werden daarom ook geërgerd en keerden weer terug.

Sommigen bereikten de praktijk van de dokter echter wel. Zij bestelden het middel. Echter ook onder hen waren er nog onverstandigen, als blijkt uit het volgende. Deze patiënten waren er volgens mij het ernstigst aan toe omdat zij het dichtst bij de genezing waren gekomen.

Er waren enkele patiënten die dachten dat het wonen in de woonplaats van de dokter het middel was om beter te worden. Ze dachten dus dat de atmosfeer voldoende was om te genezen. Ze hadden echter ongelijk.

Er waren enkele andere patiënten die naast het middel ook alcohol of iets anders innamen om de pijn te verlichten. Nu was het echter zo dat de voortgang van de ziekte enigszins door het middel geremd werd, maar dat werd door het alcoholgebruik weer ongedaan gemaakt. Uiteindelijk nam dan de alcoholverslaving de overhand en stierven de mensen dronken.

Er waren sommigen die wachtten op een persoonlijke uitnodiging van de dokter om het middel te komen halen, terwijl die toch boven zijn praktijk geschreven had dat iedere zieke welkom was en elke patiënt bereid was persoonlijk te ontvangen.

Er waren enkele patiënten die het als hun plicht en als een voorwaarde zagen om eerst zelf de ziekte grondig te bestuderen. Ze dachten dat de dokter hen zonder grondige kennis van de ziekte niet zou willen behandelen of dat het middel dan niet zou werken. Helaas stierven veel van deze patiënten voordat ze tijd hadden om de ziekte te kennen en bij de dokter het middel te verkrijgen.

Er waren er ook die tevreden waren het middel in huis te hebben met het handgeschreven recept van de dokter. Ze beschouwden de tekst op het recept als voldoende ter genezing en vertrouwden erop dat als ze die maar vaak genoeg bekeken en bewonderden, zij niet zouden sterven.

Nog anderen namen het middel in, maar sterk verdund. Ze vonden het vervelend of overbodig om de dokter elke keer onder ogen te komen en namen het middel dus met een grote hoeveelheid water in. Onder hen waren er ook die dachten dat dit verdunde middel gecombineerd met elke dag een uur onafgebroken sporten juist het gewenste resultaat zou opleveren.

Door dit alles kwam het dat ondanks het zeker genezende middel er niet veel patiënten genezen werden.

Deze fabel leert dat er veel hindernissen zijn voor het Evangelie.

maandag 19 januari 2015

Is God een God van vrede?

Hiervoor schreef ik al over het gebed om praktische gerechtigheid in de psalmen. In de psalmen wordt God gebeden om de goddeloze te beschamen en wordt gezegd dat ze in de kuil zullen vallen die ze zelf hebben gegraven (Psalm 7, 57, 94, 140). Dat betekent niet dat je mag terugdoen wat je is aangedaan. Integendeel, anders zou de emotie in de psalmen geen smeekbede om hulp in onrecht, maar een bittere wraakzang zijn. Zelfs al wordt er gevraagd om de dood van de goddeloze die probeert de godvrezende te doden dan nog staat er: "Bedek hun gezicht met schande, dan zullen zij, HEERE, Uw Naam zoeken" (Psalm 83).

Wat kunnen we hier veel van leren in deze tijd waarin we de haat van IS lezen en daar afschuw voor hebben! We kunnen allereerst leren van het vertrouwen dat uit de psalmen spreekt. Ze herinneren aan de vorige wonderlijke leiding van God en Zijn macht. Laten we daarna leren van het doel dat in het gebed genoemd wordt, namelijk om de goddelozen Gods Naam te laten zoeken. Als we op dezelfde manier voor IS bidden worden we noch door angst noch door haat overmand (zie ook dit bericht van een andere blogger over 'Besmettelijke boosheid').

Jezus gebiedt onze vijanden lief te hebben:
"Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (...) Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is." (evangelie van Mattheüs, 5, 44)

Maar is God een God van vrede? Is er geen sprake van geweld in de tijd van het volk Israël in de Bijbel? Er zijn twee dingen die zeker uitleg behoeven: zowel de wet in Israël als de oorlogen van Israël.

Wat de wet in Israël, door God gegeven, betreft, is het zeker dat de makers van het blad Charlie ook op grond van Gods wet in Israël ter dood gebracht zouden hebben moeten worden. Echter niet door wetteloos geweld maar op recht van de wet. Dat is op grond van het tweede gebod: het verbod op misbruik van Gods Naam.

Wat betekent dat? Het betekent dat als u een zoon van Abraham was of verkoos tot Jood gedoopt te worden, dat u dan gedood moest worden als u de naam van God misbruikte. Als hoogste recht in de wet van Israël gold niet dat alle mensen en godsdiensten gelijk zijn, maar dat er één God is. Als grondwet gold niet vrijheid van meningsuiting maar het heiligen van de naam van de enige ware God. Er gold geen vrijheid van godsdienst, maar het verbod op het maken van eigen beelden om God te dienen.

Christenen van nu hebben dezelfde wet in hun hart geschreven. Ze hebben die wet echter niet in hun land als grondwet. Niemand zal in Nederland de doodstraf krijgen voor een andere godsdienst, voor godslastering of het op een eigen manier dienen van een god. Wat heeft de situatie zo drastisch veranderd na de wet van Israël? Dat is de komst van Jezus Christus! Jezus gebood niet om alle heidenen te doden, maar gebood het evangelie aan alle schepselen van God te prediken. Jezus gebood niet om alle niet-gelovigen te verbranden, maar om gewoon naar de volgende stad te gaan. Het is waar dat niet alle christenen deze regel in alle gevallen begrepen hebben. Het gebod van Christus is echter duidelijk; nogmaals:
"Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (...) Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is." (evangelie van Mattheüs, 5, 44)

Israël staat trouwens volledig apart in de geschiedenis. Het wordt "het volk van God" genoemd. Waarom? Omdat ze hun volledige identiteit van God hebben:
  1. Ze hebben hun naam van God: de voorvader Jakob kreeg de naam Israël, 'vorst van God'.
  2. Ze hebben hun wet van God.
  3. Ze hebben hun land van God; de voorvader Abraham ging er wonen en God beloofde het aan zijn nageslacht te geven.
  4. Ze hebben hun godsdienst van God.
  5. Ze hebben hun burgers van God; God beloofde Abraham namelijk een groot nageslacht, ontelbaar als de sterren, en gaf hem zijn zoon Izak.
  6. Ze hebben hun geschiedenis van God: God verloste ze uit slavernij in Egypte door grote wonderen en tekenen.
De punten die hier genoemd zijn, zijn de belangrijkste voor identiteit. Het moge duidelijk zijn dat deze punten op geen enkel andere staat van toepassing zijn. Ze zijn ook zeker niet meer een op een op het huidige Israël van toepassing.

Het tweede punt dat uitleg behoeft over of God een God van vrede is, is de oorlogen van Israël. Toen het volk van God, Israël, op bevel van God het land Kanaän binnentrok en in bezit nam nadat God hen uit onderdrukking in Egypte verlost had, kregen ze het expliciete bevel van God om alle steden die daar waren met vuur te verbranden en elke inwoner te doden. Het is verschrikkelijk om dat voor te stellen. Een gewapend man doden die zijn stad verdedigt is al moeilijk, laat staan een vrouw, of zelfs een bejaarde of een kind. Het lijkt op het oordeel van God over Sodom en Gomorra, waar het vuur uit de hemel regende en iedereen doodde; maar daar was het de hand van God.

Dat laatste is precies wat het antwoord is op de reden van dit geweld. Het was de hand van God. Het heeft niets te maken met het feit dat er mensen waren die niet tot Israël behoorden. Het doden van deze volken in Kanaän was niet om een of andere terloopse reden, maar op expliciet en nadrukkelijk bevel van God. Wat waren de redenen van dit oordeel van God? Die redenen spreekt God meerdere keren uit in de Bijbel: seksuele perversie: incest (Leviticus 18, 6-17), bestialiteit (Leviticus 18, 23), overspel (Leviticus 18, 20); kinderoffers (Leviticus 18, 21; Deuteronomium 18, 10); homoseksualiteit (Deuteronomium 18, 10); zwarte magie (Deuteronomium 18, 10-11). Israël was ook niet zomaar een volk, maar het volk van God om deze straf van God uit te voeren.

Maar waarom deze straffen? Waarom heeft God niet vanaf het begin van de wereld het Evangelie van vrede gepredikt? Is God met de tijd veranderd? Ik heb me geprobeerd voor te stellen hoe de inwoners van Kanaän op evangeliepredikers gereageerd zouden hebben, en denk dat daarin het antwoord op de vraag ligt. De moordzuchtige koningen van Kanaän die ook elkaar graag uitmoordden, zouden niet gauw een ander volk verwelkomd hebben of ook maar geluisterd hebben naar een Evangelie van vrede. Dat zouden parels voor de zwijnen geweest zijn! Een spreekwoord dat uit deze woorden van Jezus komt: "Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen, opdat die ze niet op enig moment met hun poten vertrappen, zich omkeren en u verscheuren." (evangelie van Mattheüs, 7, 6).

Daarom heeft Christus ook niet in het begin van de wereld geleden, maar op het moment dat God dat wilde. Daarom moeten we God niet alleen dienen met liefde, maar ook met vrees, omdat Hij niet alleen goed is, maar ook de Rechter van de aarde.