vrijdag 17 december 2010

Wet en adem

Bij de Middeleeuwse filosoof William van Ockham (1288-1347) stelt zich het probleem van hoe moraal als Gods wil verzoenbaar is met moraal als noodzakelijk en uit de natuur kenbaar. Ockham stelt dat moraal erin bestaat dat de mens aan Gods wil gehoorzaamt. Hij stelt echter ook dat de mens de moraal uit de natuur (voor een groot deel) kan kennen. In A History of Medieval Philosophy schetst Copleston het probleem als volgt:
Ockham evidently wishes to free ethics from any elements of Greco-Islamic necessitarianism, which would represent the divine will as subject to norms in a manner analogous to that in which the created free will is subject to norms and to obligation. He sets the concept of an absolutely free and omnipotent divine will over agains the concept of a God who is bound to act in certain ways. But he shows little sign of being clearly aware of the difficulties to which his ethical authoritarianism gives rise. Besides, while he is evidently opposed to the idea of a secular of purely humanistic ethics, it is arguable that he in fact, and contrary to his intentions, tends to promote this idea by insisting on reason as the norm of morality in such a way that his theologically based authoritarianism appears as a superstructure which does not fit in with the substructure. (p.254)


Dus, is het idee van plicht als gehoorzamen aan Gods wil verzoenbaar met het idee van een moraal die men kan kennen uit de natuur? Naar mijn mening wel. Dat wordt duidelijk als de volgende vraag wordt gesteld: Wat was er eerst, de wet of de schepping? De geschreven wet werd volgens de Bijbel pas later aan het volk Israël gegeven, lang na de schepping. Maar dat er geen wet kan bestaan zonder schepping is duidelijker in te zien door te zien dat een wet geen zin heeft (of liever: niet kan bestaan) voordat er een mens bestaat.

De wet is dus na de schepping. De wet is ook Gods wil. Ze sluit in ieder geval dus aan bij de natuur, omdat voordat de mens bestond er geen wet bestond. Maar hoe is zij dan kenbaar uit de natuur? Dat kan niet anders dan hierdoor: dat in de schepping sporen zijn nagelaten van wat het goede is. Met sporen van het goede bedoel ik dus sporen van Gods grootheid: datgene wat de mens goed noemt is niet anders dan wat van God is.

Daarom is "gehoorzamen om Gods wil" niet in tegenspraak met "gehoorzamen om (sporen van) het goede in de natuur". God geeft ten opzichte van de natuur de wet niet uit willekeur, maar aansluitend bij de natuur. God geeft de wet wel volgens Zijn wil, maar dat kan slechts een tegenspraak lijken doordat we niet inzien dat wat wij als het goede zien juist de sporen zijn van Gods wil. Het is enerzijds verraderlijk om te zeggen dat alles betekenis krijgt in God, omdat wij leven vanuit een directe ervaring van betekenis voor ons. Anderzijds is het zonder tegenspraak dat alles betekenis krijgt in God, terwijl wij leven vanuit een directe ervaring van die betekenis. God gaf de mens zijn adem. Adem betekent: leven en afhankelijkheid.

Geen opmerkingen: