maandag 16 mei 2016

Psalm 1 - Aristoteles en Epicurus

Vorige week schreef ik over Psalm 1. Om de implicaties van deze psalm beter te begrijpen, constrasteer ik deze vandaag met filosofische uitgangspunten die ermee in strijd zijn.

De filosoof Aristoteles spreekt niet tegen dat er goed en kwaad is, maar wel dat het kwaad door God bestraft wordt. God is bij Aristoteles de eerste beweger en fungeert alleen als hoogste gedachte. De eerste beweger bemoeit zich niet met de aarde. Dat is in tegenspraak met het laatste vers van Psalm 1:
Want de HEERE kent de weg van de rechtvaardigen,
maar de weg van de goddelozen zal vergaan. (Psalm 1, 6)
Bij Aristoteles is het moreel onjuiste ook niet opzettelijk, maar komt het voort uit onkunde (ontbreken van theoretisch of praktisch inzicht), of uit wilszwakte (akrasia). Iedereen is volgens Aristoteles op het goede gericht, alleen weet men niet wat het goede is. Dat is in tegenstelling tot wat er in Psalm 1 wordt gezegd, want daar gaat het om opzettelijk overtreden van Gods wet en het spotten ermee (vers 1). Daarom is er ook sprake van een gericht waarvoor de goddeloze niet staande zal kunnen blijven (vers 5).

Waardoor komt deze tegenstelling? Als we daarnaar zoeken komen we erachter dat de grond ervoor al in de eerste hoofdstukken van het eerste bijbelboek Genesis te vinden is. Daar wordt immers gesproken van:
  • dat God de aarde schiep, en die heel goed was;
  • dat het kwaad in de wereld kwam met het overtreden van Gods eerste gebod aan de eerste mensen Adam en Eva.
Omdat Aristoteles niet gelooft in een Schepper die ons kent, en ook niet in een eerste gelukkige situatie waarin de mens met God in overeenstemming kon zijn, heeft Aristoteles geen perfecte en heilzame wet van God maar een wet van het juiste midden, en staat hij coulant tegenover onjuist handelen. Eigenlijk begint het erkennen van opzettelijk goed en kwaad bij het erkennen van een wet van God, en begint het erkennen van een wet van God bij het erkennen van een Schepper die ons kent, en begint het erkennen van die Schepper bij het geloof in Gods profetische openbaring aan de wereld door de profeten in de Bijbel en door de komst van Jezus Christus, Gods Zoon, naar de aarde.

Een ander filosofisch uitgangspunt dat in nog groter contrast staat tot Psalm 1 is de filosofie van Epicurus. Volgens hem dient de kosmos geen enkel doel, en bestaat er geen goden of bemoeien ze zich niet met de wereld. Het goede voor de mens is volgens Epicurus dus het in zekere mate scheppen van eigen orde waarin we ons gelukkig voelen. De filosofie van Epicurus leidde overigens weer tot de ethiek van het utilitarisme: dat het goede is datgene wat voor de meeste mensen nuttig is/tot geluk leidt. Het hoogste goed is volgens Epicurus een 'niet verontrust worden' (ataraxia). Dat staat natuurlijk in contrast met Psalm 1 die duidelijk maakt dat er zeker wel een objectief goed en kwaad is in de wet van God, en reden tot verontrust zijn is voor degene die moreel onjuist handelt.

De enige overeenstemming tussen Epicurus en Psalm 1 is dat er genieten is. Want Psalm 1 omschrijft de rechtvaardige als volgt:
(...) die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE
en Zijn wet dag en nacht overdenkt.
Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken,
die zijn vrucht geeft op zijn tijd,
waarvan het blad niet afvalt;
al wat hij doet, zal goed gelukken. (Psalm 1, 2-3)
Het verschil is dat bij Epicurus het genieten niet op iets specifieks gericht is, maar in Psalm 1 het genieten is gericht op God. Ook hier begint het verschil met het geloof in een Schepper versus het geloof van Epicurus dat de kosmos door toeval tot stand is gekomen en ook weer uit elkaar zal vallen.

Geen opmerkingen: