zaterdag 16 juli 2016

Psalm 5 - Spreken over God

Vorige week schreef ik over de inhoud van Psalm 5. Vandaag wil ik daarop dieper ingaan aan de hand van het thema 'spreken'. Dat is immers iets wat terugkomt in Psalm 4 als de nauwe verbondenheid tussen onrecht doen en onoprecht spreken naar voren komt in vers 10:
"Want in hun mond is niets wat betrouwbaar is,
hun binnenste is enkel verderf,
hun keel is een open graf,
met hun tong vleien zij."

Toen ik deze tekst las moest ik denken aan de Italiaanse filosoof Paolo Virno (1952), die schrijft dat virtuositeit niet zo'n zeldzame eigenschap is, aangezien alle mensen wanneer ze spreken dezelfde eigenschappen laten zien als een virtuoze uitvoering van een muziekstuk. Hij schrijft over virtuositeit (zoals bij een uitvoering van Bach's Goldbergvariaties door Glenn Gould, het prototypische voorbeeld dat Virno noemt): "Deze virtuositeit is niet iets ongewoons, noch vereist het een speciaal talent. We hoeven alleen maar te denken aan het proces waardoor iemand die spreekt de onuitputbare mogelijkheden van taal benut (het tegenovergestelde van vastgesteld 'werk') om een uitspraak te creëren die helemaal tot dat moment behoort en onherhaalbaar is."

Waar een virtuoos pianist een perfecte beheersing van de piano heeft geleerd en onderhoudt door elke dag toonladders te oefenen en muzikale composities tot zich te nemen, heeft ieder mens een perfecte beheersing van zijn stem geleerd door die zijn leven lang elke dag te gebruiken, en gesproken woorden van anderen tot zich te nemen. Het is dus treffend dat dit instrument van de mond wordt ingezet om leugens te spreken en te vleien door degene die op kwaad belust is. Anderzijds is het ook niet vreemd, omdat het gebruik van de taal zo vervlochten is met onszelf en we dat zo gewend zijn. Zoals bij de uitdrukking "de man van bloed en bedrog" die David gebruikt: elke "man van bloed" is ook een "man van bedrog".

Bij Virno ligt er een filosofie over actie (praxis) en werk (poiesis) ten grondslag aan zijn politieke filosofie die teruggaat op Aristoteles. Actie (praxis) is datgene wat niet iets tastbaars als doel heeft, maar iets ontastbaars (spreken en virtuositeit ligt in dit gebied). Werk (poiesis) heeft van oorsprong iets tastbaars (een materieel eindproduct) als doel. Daarnaast onderscheidt Aristoteles nog puur intellectuele activiteit (theoria), wat zich alleen in iemand zelf afspeelt.

Een andere filosoof die over dit onderwerp heeft geschreven en waarmee Virno zich contrasteert is Hannah Arendt, Duits-Amerikaanse Joodse filosofe die tijdens de tweede wereldoorlog vanwege haar Joodse afkomst voor het nazisme moest vluchten en de Eichmann-processen heeft bijgewoond. Zij contrasteert in 'De mens' het contemplatieve leven (theoria), wat volgens haar door westerse filosofen voor haar vooral werd benadrukt en als belangrijkste werd gezien, van het actieve leven (praxis en poiesis), en richt zich op het laatste. Het gaat haar dus vooral om de publieke handelingen van mensen, niet om de intellectuele handelingen. Deze publieke handelingen onderscheidt zij weer in politiek handelen (praxis), werk (poiesis), en een derde, arbeid (het laagste niveau, waar het om puur biologische noodzaak gaat van bezig zijn met overleven, zoals ook dieren doen). Het verschil tussen arbeid en werk is dus dat de eerste vergankelijke resultaten heeft die meteen weer geconsumeerd worden, en het tweede iets creëert wat de natuur overstijgt en blijvender is. Echter, Arendt vreest voor een overschaduwing van het politieke handelen (praxis) door werkzaam handelen (poiesis). Dat is volgens haar wat er in het nazisme is gebeurd: men hield zich bezig met het creëren van de staat, de partij, enzovoort, niet meer met het met elkaar omgaan als mensen tot mensen.

Het is de moeite waard om deze noties tot ons te nemen bij het nadenken over een christelijke ethiek. We hebben het gehad over het kwaad, maar moeten het ook hebben over het goede. Hoe zouden deze aspecten terug moeten komen bij een mens die tot God de toevlucht neemt?

Het eerste is dat iemand die tot God de toevlucht neemt niet alleen gericht is op het hier-en-nu, dat wat in het begrip 'arbeid' bij Arendt terugkomt. Het bezig zijn om te overleven is iets wat heel sterk in het teken staat van vertrouwen op God en afhankelijkheid van God. "Geef ons elke dag ons dagelijks brood", leerde Jezus zijn discipelen tot Zijn Vader bidden.

Daarnaast moet iemand die tot God de toevlucht neemt het van mens-tot-mens handelen (praxis) niet laten overschaduwen door werkzaam handelen (poiesis). Niet kerk en organisatie zijn het belangrijkst, maar God en de medemens. Weliswaar kan het handelen ten opzichte van God en van de medemens vorm krijgen in een kerk en worden georganiseerd, maar dat moet nooit doel op zich worden. De gaven van de Geest van God moeten ook niet worden beperkt door institutionalisering (zie ook 'Gaven voor de gemeente - Over het werk en de gaven van de Heilige Geest', Doornebal en Siebesma et al., 2005).

Eveneens mag het van mens-tot-mens handelen niet overschaduwd worden door vita contemplativa ofwel puur intellectuele activiteit. Die activiteit kan bestaan in eigen ervaring of bevinding of in het dogmatisch bekommerd zijn om de leer. Hoewel dit een deel van ons mens-zijn is, moet het niet leiden tot het minder aandacht hebben voor of zelfs negeren van onze medemens, of tot het vluchten in intellectuele activiteit waar we zouden moeten handelen.

Ten slotte moet iedereen die tot God de toevlucht neemt ook het instrument van de taal, waarvan iedereen een virtuoze beheersing heeft, gebruiken tot Gods eer en dus ook voor het spreken over God met anderen. Zoals de apostel Paulus aan de gemeente van Rome schrijft:
"Dicht bij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken: Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid." (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 10, 8-10)
Ieder mens is immers virtuoos als het taal betreft? Hoe zouden we dan een dergelijk groot talent kunnen begraven en denken dat we niet goed genoeg kunnen spreken? Het goede doen en het goede spreken hoort immers samen op te gaan. Als we de woorden van Psalm 5 in het tiende vers omdraaien krijg je een beeld van hoe wij zouden moeten zijn: "In hun mond is niets wat onbetrouwbaar is, hun binnenste is door en door oprecht, hun keel is een gesloten tuin, met hun tong spreken ze eerlijk en openhartig".

Geen opmerkingen: