maandag 23 mei 2011

Waarom geloven in Christus?

'Waarom geloof je?' hoeft geen moeilijke vraag te zijn. De woorden van de Bijbel hebben je bijvoorbeeld aangesproken, je bent hoe dan ook ergens door overtuigd. Geloof is overtuigd zijn van dingen die niet zichtbaar zijn (brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 11).
Moeilijker is de vraag: 'Waarom geloof je dit?' Stel dat je in een andere traditie was opgevoed, had je dan niet geloof in iets anders gehad? Wat maakt jouw geloof het enige ware?
Stel dat je één geldige reden kunt geven waarom jouw geloof beter is dan de andere, dan is dat al genoeg. Voor het christelijke geloof ten opzichte van andere geloven heb ik er vele. Maar: de vergelijking met andere geloven zorgt voor iets anders: je gaat je afvragen: als een ander geloof volgens je eigen opvatting een verzinsel is, omdat je overtuigd bent van een andere waarheid, dan kan geloof dus een verzinsel zijn dat ver gaat. Wat geloof kan verzinnen is dan veel: gebeurtenissen, openbaringen, claims van woorden van God, enzovoort.
Hoe weet je dus nog zo zeker dat wat jij gelooft (hoewel met reden) waar is, als je het vergelijkt met het door jou onwaar geachte geloof van anderen?
Ik heb al gezegd: geloof is overtuigd van dingen die niet zichtbaar zijn. Er is nooit een complete redelijke rechtvaardiging voor wat je gelooft. Er blijft altijd iets wat je 'gevoel' noemt — hoewel dat misschien een te geringschattende term is voor wat ook 'openbaring' genoemd zou kunnen worden.

Op het kruispunt van gevoel (of openbaring) en rede zul je dus iets van je overtuiging moeten uitdrukken, als je het onzichtbare een klein beetje zichtbaar wilt maken. Maar het is moeilijk, omdat voor elk moment van overtuiging dat voor jou overtuigend is, anderen dat moment in twijfel kunnen trekken. En door die mogelijkheid van verstandelijke twijfel in de ander, kun je zelf ook elk moment van overtuiging door je eigen rede in twijfel laten trekken.
We bevinden ons daarmee helemaal niet in een nieuwe of unieke situatie: de volgelingen van Jezus hadden precies dezelfde kritiek van buitenaf. Laten we dus zien wat voor commentaar de volgelingen van Jezus geven waarmee ze hem belijden als de Heer, Gods Zoon, en de verlosser. Jezus' daden geven niet alleen een goed voorbeeld; zijn woorden en daden waren met kracht. Allereerst over Jezus' woorden:
Jezus vroeg nu aan de twaalf: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ Simon Petrus gaf antwoord: ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, en wij geloven en weten dat u de heilige van God bent. (evangelie naar Johannes, einde van hoofdstuk 6)

Maar het gaat niet om woorden alleen, ook om daden:
Toen Johannes in de gevangenis hoorde over de daden van de Messias, liet hij Hem bij monde van zijn leerlingen vragen: ‘Bent U het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten?’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Ga Johannes vertellen wat u hoort en ziet: Blinden zien weer en kreupelen lopen, melaatsen worden rein en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de goede boodschap verkondigd. Gelukkig degene die geen aanstoot aan Mij neemt.’ (evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 11)

Hoe belangrijk de levenswandel is, zegt Jezus ook zelf:
Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan. (evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 7)


Maar we kunnen Jezus' woorden mooi vinden en toch niet geloven dat hij God is. We kunnen stellen dat de beschrijving van zijn daden min of meer verzonnen is door zijn volgelingen. Daarom is het uiteindelijk Gods Geest die ons overtuigt: die geeft dat het geheel van opgeschreven woorden en de beschrijvingen van gebeurtenissen voor ons gaat leven, zodat we niet meer anders kunnen dan geloven.
Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een van de profeten bent.’ Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de messias.’ Hij verbood hun op strenge toon om met iemand hierover te spreken.
Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan; hij sprak hierover in alle openheid. Toen nam Petrus hem apart en begon hem fel terecht te wijzen. Maar hij draaide zich om, keek zijn leerlingen aan en wees Petrus streng terecht met de woorden: ‘Ga terug, achter mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’
Hij riep de menigte samen met de leerlingen bij zich en zei: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? Wie zich tegenover de trouweloze en zondige mensen van deze tijd schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt, wanneer hij komt in het gezelschap van de heilige engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader.’ (evangelie naar Markus, einde hoofdstuk 8)

Of je wilt geloven of niet, je wordt geconfronteerd met wie 'Jezus van Nazareth' was. Wat mij betreft is dat voor ieder persoonlijk reden tot zelfonderzoek: kan het zijn dat het waar is?

(zie ook dit eerdere bericht over Kierkegaards boek 'Oefening in christendom')

Geen opmerkingen: