donderdag 9 juni 2011

Wat is de mens?

Bij wijsgerige antropologie (mensleer) is de vraag altijd: als we een bepaalde beschrijving van de mens hebben gebaseerd op zijn functioneringen en gevoel, hoe realistisch zijn die onderscheidingen dan? Is seksualiteit een 'drift' of slechts het aangetrokken zijn tot bepaalde handelingen, of tot een bepaald object? Is aangetrokken zijn tot bijvoorbeeld de handelingen van het verstand, het denken, dus filosofie, ook een 'drift'?

Psychoanalytici lijken in ieder geval de neiging te hebben over klasses van handelingen waartoe de mens zich aangetrokken of afgestoten kan voelen te abstraheren en voor die aangetrokkenheid of afstoting één term te verzinnen, bijvoorbeeld 'de drift' of 'de walging'. Dat lijkt samen te gaan met een naturalistisch ideaal: het is shockerend maar terecht om de mens zonder iets te verliezen te reduceren tot maar een of twee factoren. (De mens beschrijven in twee factoren is altijd mogelijk door abstractie. Maar de vraag is: is er sprake van abstractie (die dingen weglaat) of van realiteit (er is niets meer).) Het is de vraag of dat waar is: ik reken het degraderen van de mens in zijn natuur in ieder geval niet als verdienste, omdat ik geloof dat de mens een kunstwerk van God is.

De psychoanalytiek kunnen we beter opvatten als een existentiële beschrijving van de menselijke conditie (dus wijsgerige antropologie!) dan als wetenschap. Dit argumenteert ook Paul Moyaert, hoogleraar wijsgerige antropologie aan de universiteit van Leuven. De psychoanalytiek is, tot haar nadeel, soms juist als empirische theorie opgevat: bij de psychogenese: de beschrijving van het ontstaan van psychische ziektes, en bij de ontwikkelingspsychologie: de beschrijving van de ontwikkeling van de mens in stadia, waarbij de volwassen mens de norm is waar ieder mens 'van natuur' naar moet ontwikkelen. De psychoanalytiek van Freud leert ons als existentiële beschrijving het volgende:
  • Over genot: de mens is een spanningsveld van krachten, en genot is als de spanning daarvan afgevoerd kan worden;
  • Over symbolen: de mens is in staat met symbolen dingen samen te binden (letterlijke betekenis van symboliseren), tegen uiteenwerpende (letterlijk 'diabolische') gebeurtenissen die de mens isoleren;
  • Over o.a. seksualiteit: seksualiteit (wat m.i. ook op sommige andere verhoudingen van de mens toegepast zou kunnen worden) is ontologisch verwarrend, omdat lust en het goede niet samenvallen; omdat er geen voorgegeven object is waartoe het van natuur beperkt is; omdat de seksuele identiteit (man- of vrouw-zijn) al existentiële vragen kan oproepen; omdat de seksuele verhouding zich niet duidelijk laat afbakenen (waar begint en waar eindigt het?); omdat er een aantrekkingskracht is van het verbodene;
  • Over identiteit: dat een mens nooit te reduceren is tot de gemeenschap.
Deze constateringen van Freud spreken me erg aan. De manier waarop ik de voorgaande dingen heb beschreven is niet per se gebonden aan het mensbeeld van Freud (die het heeft over de 'seksuele driften' als veelbepalende factor in de mens).

Wat mij het diepste treft in de menselijke conditie is het verval, de mogelijkheid van het morele kwaad dat de dieren overtreft. Ik geloof dat wat de apostel Paulus in de Romeinenbrief (hoofdstuk 1) schrijft op alle mensen (ook gelovige, als ze hun eigen wereld op sommige momenten wel best vinden) van toepassing is: "Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen overgeleverd aan hun eigen onbetrouwbaarheid en doen ze wat verwerpelijk is."

Geen opmerkingen: