Aan deze Verlichtingsontwikkeling koppelt Szerszynski ook de theologische visie van de hervorming.
Deze theoretische heerschappij van de wetenschapper over de natuur hing ook nauw samen met het theologische dogma van de goddelijke heerschappij over de kosmos; om een mechanische beschrijving van de wereld te kunnen geven op basis van wiskundige regels, moest materie worden gezien als volkomen passief, met geen enkele vorm van vitale kracht of 'nisus'. Voor middeleeuwse denkers en ook voor Plato betekende de begrijpelijkheid en de orde van de natuur dat zij alleen kon worden doorgrond met bezieling en intelligentie (Glacken, 1976). Maar voor de protestantse hervormers van de zestiende eeuw kon de orde van de natuur alleen voortkomen uit de macht, de goedheid en de rede van God. De begrijpelijkheid van de natuur was volgens hen geen teken van het levende en afgewogen karakter van materie, maar vereiste volledige onderwerping aan de wil van een rationale godheid.
Zelf vind ik deze conclusie nogal snel getrokken. Was de gedachte van een almachtige en goede God nieuw in de zestiende eeuw? Zeker niet; het vormt het uitgangspunt van de filosofie van bijvoorbeeld Augustinus. En over voorzienigheid denkt Augustinus niet anders dan de hervormers. Ook in het Oude en Nieuwe Testament vinden we al het beeld van de God die boven alles staat en alles gemaakt heeft. De verandering die er eerder lijkt te hebben plaatsgehad is ten eerste de visie van hoe God de wereld regeert (het meer mechanische idee van bestuur kwam er in de plek van een meer organisch idee) en ten tweede, wie de mens ten opzichte van de natuur is. Door de culturele of technologische ontwikkelingen kreeg de mens zoveel zelfvertrouwen dat hij onder de vlag van de ratio alleen een Verlichting inluidde.
Een interessante gedachte van Szerszinsky is dat de striktere scheiding tussen Schepper en schepping kan worden gezien als motivatie tot een scheiding van geest en materie. De nieuwe wetenschappelijke opvatting "was dus alleen mogelijk wanneer op dualistische wijze het heilig werd gescheiden van de kosmos en de geest werd gescheiden van de materie".
Het derde tijdperk is de verandering van wetenschap voor praktische relevantie naar wetenschap voor het weten in bredere zin, van concreet tot abstract. Al deze ontwikkelingen hebben, aldus Szerszinsky, geleid tot een compleet verweven visie op kennis en techniek, weten en beheersing, waarbij de wetenschap vooral gericht is op het beheersen (het transcedent be-grijpen), en 'ontlokt wordt door de techniek', zoals Heidegger dat stelde.
Zo'n technologisch gezichtspunt, waarbij wij denken dat onze verkregen kennis leidt tot mogelijke beheersing, "is gebaseerd op een uiterst verleidelijke maar beperkte opvatting van de manier waarop de mens zijn toekomst kan bepalen, waarbij consequent voorbijgegaan wordt aan de rol van contingentie, onbedoelde gevolgen en onomkeerbaarheid in de technologische geschiedenis". Daarnaast leidt het tot een kritiekloos zelfbeeld, waarin we niet eens meer inzien wat de pre-Verlichte denkbeelden van de natuur betekenen.