Het woord voor 'hel' als eeuwige bestemming in het Nieuwe Testament van de Bijbel verwijst naar het dal van Hinnom. (Er is ook een tweede woord wat soms met 'hel' vertaald wordt dat verwijst naar het 'graf' of de tijdelijke bestemming van de mens na de dood tot de dag van de opwekking van de doden door Jezus Christus.) Het dal van Hinnom was een dal buiten Jeruzalem waar men het afval ingooide en verbrandde en waarvan men dus altijd de vuren en de rook kon zien. De beelden voor de hel als eeuwige bestemming komen daar dus vandaan: het is buiten de plaats waar God is ('Jeruzalem'), de duivel en de tegenstanders van het Koninkrijk van God worden erin 'geworpen', er brandt een blijvend 'vuur' van vernietiging.
Wat zegt de Bijbel precies over de hel? Aangezien we belijden dat Jezus de Zoon van God is en Hij dus de waarheid sprak en de profeten de woorden van God hebben bekendgemaakt moet dat onze bron zijn. Het zijn geen gemakkelijke dingen:
- Jezus spreekt over "onuitblusbaar vuur" van de hel (evangelie van Markus, 9, 43). "Vuur en zwavel" wordt het in de Openbaringen aan de apostel Johannes genoemd (bijv. 14, 10). Zwavel en teer werden gebruikt om een vuur te maken dat bleef branden en niets meer overliet. Er wordt ook van gesproken bij de vernietiging van Sodom en Gomorra door het oordeel van God (Genesis 19, 24). Je kunt niet spreken van een vuur van zuivering zoals vuur ook gebruikt kan worden om zilver te zuiveren. Het is een vernietigend vuur, geen zuiverend vuur.
- Het is niet alleen bedoeld voor de duivel en voor mensen met uiterst slechte daden. Niet alleen de duivel en zijn engelen, maar ook degenen die de woorden van Jezus niet hebben opgevolgd zullen in de hel worden geworpen (evangelie van Mattheüs, 25, 41; Openbaringen, 14, 11). De zonde heeft catastrofale gevolgen van vijandschap tegen God, ook de 'kleinste' zonde gaat niet samen met het dienen van God.
- De hel is eeuwig, niet tijdelijk. Jezus stelt het tegenover het eeuwige leven (evangelie van Mattheüs, 25, 46); in Openbaringen wordt gezegd dat het "in de eeuwen der eeuwen" zal branden (14, 11). In de Bijbel wordt "eeuwigheid" wel eens gebruikt voor een onafzienbare tijd, echter, de uitdrukking in Openbaringen is sterker en staat voor een meest onafzienbare tijd.
- Het is een pijniging of kwelling, niet gewoon maar een vernietiging. Jezus spreekt van een eeuwige pijn (evangelie van Mattheüs, 25, 46) en van tekenen van wroeging (evangelie van Mattheüs, 25, 30).
Hoe kan zoiets samengaan met de boodschap van verlossing? God gaf zelfs Zijn Zoon over om gedood te worden uit liefde voor de wereld, hoe kan de hel bestaan met de onpeilbare genade van God?
God is namelijk barmhartig en wil niet het kwade, en Hij is rechtvaardig en zal niet meer straffen dan rechtvaardig is. En hoe zou God onze Schepper anders willen dan het behoud van Zijn schepping? Heel de geschiedenis door heeft God zich niet als onverzoenlijk getoond. Een voorbeeld is de oordeelsprofetie van Jona aan Ninevé: God wendde het oordeel af toen de mensen van Ninevé zich bekeerden, hoewel Jona probeerde zijn taak te ontvluchten zodat God Ninevé, de vijand van Israël, zou vernietigen (bijbelboek Jona). Een ander voorbeeld zijn de straffen over Israël: die waren niet als genoegdoening, maar bedoeld om Israël terug te brengen, en God zal zich dan ook ontfermen, zoals bijvoorbeeld in het bijbelboek Deuteronomium en in profetieën van Ezechiël te lezen is (maar ook in alle profetieën). Waar het gaat over Gods 'wraak' in de Bijbel gaat het over het herstel van recht, niet over wraakzucht en haatdragendheid (zie 'Wie is als Gij?', dr. H.G.L. Peels, 2007).
Ook is het opmerkelijk dat er in Openbaringen, als er gesproken wordt van genoegdoening aan de vijanden van de kinderen van God, gesproken wordt van een gelijke vergelding (13, 10) of dubbele vergelding (18, 6), dus niet van een 'oneindige vergelding'. Deze vergelding staat dus niet gelijk aan de eeuwige pijn. De uitoefening van de toorn van God wordt genoemd in zeven plagen die voorafgaan aan het oordeel van de hel (Openbaringen, 15). Het is dus de vraag of je de hel de toorn van God kunt noemen. De eeuwige pijn wordt een 'oordeel' (Gr. δίκη, κρίσις) genoemd, niet een 'vergelding' (Gr. ἀποδίδωμι) of 'toorn' (Gr. θυμος). De hel is dus niet een eeuwige vergelding voor wat anderen misdaan is.
Het is om deze redenen niet gek dat Origenes geloofde dat de hel tijdelijk was (een opvatting die als onbijbels werd veroordeeld). In de woorden van God in de Bijbel lezen we het echter anders, zoals hierboven aangetoond: de hel is wél eeuwig. Hoe kunnen we deze twee dingen met elkaar rijmen?
Er zijn twee mogelijkheden waar we aan kunnen denken:
- De zonde, overtreding tegen het goede en tegen God onze Schepper, is zó groot dat er niet anders dan een eeuwige straf tegenover kan staan.
- Er is geen mogelijkheid van terugkeer uit de hel. De onmogelijkheid van verzoening ligt dan niet aan de kant van God maar aan de kant van de mens.
Daarnaast kunnen we het vuur van de hel zien als dat wat er overblijft als God Zijn goedheid wegneemt. Er lijken maar twee mogelijkheden te zijn: het kwaad te vernietigen of het kwaad voort te laten bestaan. De wereld zoals we die nu kennen, blijft bestaan door Gods genade, maar gaat diep gebogen onder het oordeel van het kwaad en de verwachting van Gods Koninkrijk (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 8, 22). Het is onmogelijk om te leven zonder Gods genade, dus hoe zou er iets verkwikkends kunnen zijn in de hel, tenzij God een nieuwe wereld vol onrecht zou scheppen?
Voor christenen wordt het ook duidelijk dat als God hun zonden niet had vergeven, zij zelf ook eeuwig van God verlaten zouden hebben moeten worden. "Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan?" (Psalm 130)
Omdat wij mensen met een beperkt begrip zijn, is het moeilijk te beoordelen welke opvattingen er juist zijn. Het is ook niet nodig; voor mij en u geldt dat we ons moeten haasten om met God verzoend te worden! Die verzoening is mogelijk door de onuitsprekelijke genade van God:
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. (evangelie van Johannes, 3, 16-18)