Posts tonen met het label eeuwigheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label eeuwigheid. Alle posts tonen

zondag 27 december 2015

De hel

Afgelopen weken kwam in mijn gesprekken met niet-gelovigen het onderwerp 'de hel' twee keer ter sprake. Reden dus om er bijbelstudie naar te doen en over te bloggen. Zie ook de eerdere berichten over dit onderwerp.

Het woord voor 'hel' als eeuwige bestemming in het Nieuwe Testament van de Bijbel verwijst naar het dal van Hinnom. (Er is ook een tweede woord wat soms met 'hel' vertaald wordt dat verwijst naar het 'graf' of de tijdelijke bestemming van de mens na de dood tot de dag van de opwekking van de doden door Jezus Christus.) Het dal van Hinnom was een dal buiten Jeruzalem waar men het afval ingooide en verbrandde en waarvan men dus altijd de vuren en de rook kon zien. De beelden voor de hel als eeuwige bestemming komen daar dus vandaan: het is buiten de plaats waar God is ('Jeruzalem'), de duivel en de tegenstanders van het Koninkrijk van God worden erin 'geworpen', er brandt een blijvend 'vuur' van vernietiging.

Wat zegt de Bijbel precies over de hel? Aangezien we belijden dat Jezus de Zoon van God is en Hij dus de waarheid sprak en de profeten de woorden van God hebben bekendgemaakt moet dat onze bron zijn. Het zijn geen gemakkelijke dingen:
  • Jezus spreekt over "onuitblusbaar vuur" van de hel (evangelie van Markus, 9, 43). "Vuur en zwavel" wordt het in de Openbaringen aan de apostel Johannes genoemd (bijv. 14, 10). Zwavel en teer werden gebruikt om een vuur te maken dat bleef branden en niets meer overliet. Er wordt ook van gesproken bij de vernietiging van Sodom en Gomorra door het oordeel van God (Genesis 19, 24). Je kunt niet spreken van een vuur van zuivering zoals vuur ook gebruikt kan worden om zilver te zuiveren. Het is een vernietigend vuur, geen zuiverend vuur.
  • Het is niet alleen bedoeld voor de duivel en voor mensen met uiterst slechte daden. Niet alleen de duivel en zijn engelen, maar ook degenen die de woorden van Jezus niet hebben opgevolgd zullen in de hel worden geworpen (evangelie van Mattheüs, 25, 41; Openbaringen, 14, 11). De zonde heeft catastrofale gevolgen van vijandschap tegen God, ook de 'kleinste' zonde gaat niet samen met het dienen van God.
  • De hel is eeuwig, niet tijdelijk. Jezus stelt het tegenover het eeuwige leven (evangelie van Mattheüs, 25, 46); in Openbaringen wordt gezegd dat het "in de eeuwen der eeuwen" zal branden (14, 11). In de Bijbel wordt "eeuwigheid" wel eens gebruikt voor een onafzienbare tijd, echter, de uitdrukking in Openbaringen is sterker en staat voor een meest onafzienbare tijd.
  • Het is een pijniging of kwelling, niet gewoon maar een vernietiging. Jezus spreekt van een eeuwige pijn (evangelie van Mattheüs, 25, 46) en van tekenen van wroeging (evangelie van Mattheüs, 25, 30).

Hoe kan zoiets samengaan met de boodschap van verlossing? God gaf zelfs Zijn Zoon over om gedood te worden uit liefde voor de wereld, hoe kan de hel bestaan met de onpeilbare genade van God?

God is namelijk barmhartig en wil niet het kwade, en Hij is rechtvaardig en zal niet meer straffen dan rechtvaardig is. En hoe zou God onze Schepper anders willen dan het behoud van Zijn schepping? Heel de geschiedenis door heeft God zich niet als onverzoenlijk getoond. Een voorbeeld is de oordeelsprofetie van Jona aan Ninevé: God wendde het oordeel af toen de mensen van Ninevé zich bekeerden, hoewel Jona probeerde zijn taak te ontvluchten zodat God Ninevé, de vijand van Israël, zou vernietigen (bijbelboek Jona). Een ander voorbeeld zijn de straffen over Israël: die waren niet als genoegdoening, maar bedoeld om Israël terug te brengen, en God zal zich dan ook ontfermen, zoals bijvoorbeeld in het bijbelboek Deuteronomium en in profetieën van Ezechiël te lezen is (maar ook in alle profetieën). Waar het gaat over Gods 'wraak' in de Bijbel gaat het over het herstel van recht, niet over wraakzucht en haatdragendheid (zie 'Wie is als Gij?', dr. H.G.L. Peels, 2007).

Ook is het opmerkelijk dat er in Openbaringen, als er gesproken wordt van genoegdoening aan de vijanden van de kinderen van God, gesproken wordt van een gelijke vergelding (13, 10) of dubbele vergelding (18, 6), dus niet van een 'oneindige vergelding'. Deze vergelding staat dus niet gelijk aan de eeuwige pijn. De uitoefening van de toorn van God wordt genoemd in zeven plagen die voorafgaan aan het oordeel van de hel (Openbaringen, 15). Het is dus de vraag of je de hel de toorn van God kunt noemen. De eeuwige pijn wordt een 'oordeel' (Gr. δίκη, κρίσις) genoemd, niet een 'vergelding' (Gr. ἀποδίδωμι) of 'toorn' (Gr. θυμος). De hel is dus niet een eeuwige vergelding voor wat anderen misdaan is.

Het is om deze redenen niet gek dat Origenes geloofde dat de hel tijdelijk was (een opvatting die als onbijbels werd veroordeeld). In de woorden van God in de Bijbel lezen we het echter anders, zoals hierboven aangetoond: de hel is wél eeuwig. Hoe kunnen we deze twee dingen met elkaar rijmen?

Er zijn twee mogelijkheden waar we aan kunnen denken:
  1. De zonde, overtreding tegen het goede en tegen God onze Schepper, is zó groot dat er niet anders dan een eeuwige straf tegenover kan staan.
  2. Er is geen mogelijkheid van terugkeer uit de hel. De onmogelijkheid van verzoening ligt dan niet aan de kant van God maar aan de kant van de mens.

Daarnaast kunnen we het vuur van de hel zien als dat wat er overblijft als God Zijn goedheid wegneemt. Er lijken maar twee mogelijkheden te zijn: het kwaad te vernietigen of het kwaad voort te laten bestaan. De wereld zoals we die nu kennen, blijft bestaan door Gods genade, maar gaat diep gebogen onder het oordeel van het kwaad en de verwachting van Gods Koninkrijk (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 8, 22). Het is onmogelijk om te leven zonder Gods genade, dus hoe zou er iets verkwikkends kunnen zijn in de hel, tenzij God een nieuwe wereld vol onrecht zou scheppen?

Voor christenen wordt het ook duidelijk dat als God hun zonden niet had vergeven, zij zelf ook eeuwig van God verlaten zouden hebben moeten worden. "Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan?" (Psalm 130)

Omdat wij mensen met een beperkt begrip zijn, is het moeilijk te beoordelen welke opvattingen er juist zijn. Het is ook niet nodig; voor mij en u geldt dat we ons moeten haasten om met God verzoend te worden! Die verzoening is mogelijk door de onuitsprekelijke genade van God:
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. (evangelie van Johannes, 3, 16-18)

woensdag 30 juli 2014

God kennen

Eerder heb ik geschreven over de filosofie over het bestaan van God, en over de drie-eenheid in God. Nu wil ik graag schrijven over de eigenschappen van God.

Het allerbijzonderste is dat God wil dat wij tot Hem spreken als onze Vader, Heer en God. Maar alleen in een nieuw leven in Christus!

Jezus Christus zegt:
"God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." (evangelie van Johannes, 4, 24)
Wij mensen bestaan uit geest en lichaam. We moeten God dus niet aanbidden alleen met ons lichaam terwijl onze geest er niet bij is. We moeten ook niet denken dat God ons lichaam ziet en niet kan zien wat er in onze geest omgaat. We moeten verder ook niet denken dat God een lichaam heeft. We moeten ook niet denken dat de eeuwige en allerhoogste God niet kan nadenken, overwegen en willen. Soms wordt ons denken over God heel beperkt omdat we denken: Hij is het grootste. Dan zal het wel noodzakelijk zijn dat Hij zo en zo is.

We moeten echter niet denken dat God Jehova vergoeilijkend is, of tevreden is als wij meer dan half goed handelen. Minder dan helemaal goed is namelijk helemaal slecht. God is helemaal goed, of anders gezegd Hij is heilig. God is een "verterend vuur" (Deuteronomium, 4, 24).

God is goed. Dat kunnen we alleen maar zeggen omdat we ervaring hebben met wat goed is en kwaad. We weten dat sinds we onze eigen wil gingen volgen tegen Gods gebod in (Genesis, 3). We weten ook dat of je geest goed en kwaad is bepaald wordt door je wil. God is ook een geest; Hij is dus goed omdat Hij dat wil. Het tegenovergestelde van willen is haten. God de Allerhoogste haat het kwaad.

God zegt:
"Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste,
en buiten Mij is er geen God.
(...)
Want u bent Mijn getuigen: is er ook een God buiten Mij?
Er ís geen andere rots, Ik ken er geen." (profetie van Jesaja, 44, 6-8)
God is dus almachtig. God is ook eeuwig. Dat kunnen wij ons niet voorstellen. Daarom zegt God: "Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste." Er is altijd maar één eerste, en altijd maar één laatste, dat kunnen wij ons wel voorstellen. God zegt: Ik ben het beiden.

Nu is het gevaar dat we een geest als klein en krachteloos voorstellen, als een punt ten opzichte van de ruimte. Niets is minder waar wat God betreft. De almachtige God verschijnt daarom aan het volk Israël niet voor niets in een vurige wolk, met de krachtigste natuurverschijnselen van donder en bliksem, met een bazuingeluid die de grond laat beven (Exodus, 19). Als God het wil, maakt hij nu een nieuwe aarde of een nieuw zonnestelsel. Of een nieuw heelal. Wie kan er tegen Hem opstaan en blijven leven? Het is dus andersom: wij (onze lichaam en geest) zijn als een punt ten opzichte van de ruimte die God is. God zal dat echter niet tegen ons gebruiken want God is niet haatdragend, niet grillig, want zoals gezegd, God is goed. Daar kunnen we bijvoegen dat God zich zelfs ontfermt en vergeeft. Omdat wij ons niet goed kunnen voorstellen Wie God is moeten we zeggen: Hij is altijd dichtbij en altijd machtig. Gods Woord zegt: God is in de hemel. We kunnen ons ook proberen iets oneindigs voor te stellen, maar dan gaan we al gauw denken aan iets heel groots wat eindig is. God is groter dan oneindig, maar tegelijk niet ver weg van ieder van ons:
"Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht." (Handelingen van de apostelen, 17, 27-28)
(Zie ook dit eerdere bericht: Waar is de hemel?)

Omdat God onze Vader een geest is laat Hij het niet toe dat we hem afbeelden en dan (via) die afbeelding aanbidden. Dan zouden we te klein van God gaan denken en zo zouden we niet kunnen leven:
"Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden." (Exodus, 20, 4-5)
Gods Geest en Gods Woord (Jezus Christus) laten God wel vergelijken met beelden. De apostel Johannes noemt Gods Zoon "de Leeuw uit de stam van Juda" (Openbaring, 5, 5). Die vergelijking neemt C.S. Lewis over in zijn verhalenserie voor kinderen Narnia.

God heeft alles gemaakt, inclusief ons. Er is niets buiten Hem. God is alwetend. Deze eigenschap moet ons wel schrik aanjagen omdat wij onwetend, onheilig, onrechtvaardig zijn. Wij zijn arm en vol gebrek omdat we God verlaten hebben. Daar staat de heerlijkheid van God tegenover.

De heiligheid en almacht van God Jehova kan niet samengaan met onze zonde tenzij die weggenomen worden door een nieuw leven in het geloof in Jezus Christus, het Woord van God, Gods Zoon, die als almachtig God zwak mens werd en leed en zelfs stierf voor onze zonden, maar ook met een nieuw lichaam opstond zodat wij zouden kunnen leven door Hem. Christus zegt:
"Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien." (evangelie van Johannes, 7, 37-38)

maandag 3 oktober 2011

Waarom is er iets en niet veeleer niets?

"Waarom is er iets en niet veeleer niets?" Heidegger stelde de vraag aan het eind van zijn inaugurele rede ("Was ist Metaphysik?") zonder 'm te beantwoorden: "Warum ist überhaupt Seiendes und nicht vielmehr Nichts?". Toen ik verder zocht zag ik overal beweerd dat die vraag "oorspronkelijk" door Leibniz zou zijn gesteld, echter vaak zonder bronvermelding en bespreking van de contekst bij Leibniz. Uiteindelijk heb ik het gevonden in het essay "Principes de la Nature et de la Grace fondés en Raison", §7: "Pourquoi il y a plutôt quelque chose que rien?". De contekst: Leibniz stelt deze vraag aan de hand van het feit dat niets ontstaat zonder voldoende reden of oorzaak. Het antwoord van Leibniz: de dingen die 'contingent' bestaan (dat wil zeggen, dingen die ook anders hadden kunnen zijn) zullen niet het antwoord op die vraag geven; het antwoord kan alleen gevonden worden in iets wat niet 'contingent' maar 'noodzakelijk' bestaat, waarover dus geen verdere 'waarom'-vraag gesteld kan worden (omdat het een voldoende reden heeft dat geen verdere reden nodig heeft,) en die 'eerste reden' is God.

Het is duidelijk dat Leibniz deze vraag anders stelde als 'ie nu vaak gesteld wordt. Leibniz stelde de vraag vooral naar het waarom van de 'contingente dingen': waarom is de wereld zoals ze is, en niet anders? Hij gaat niet verder om de noodzakelijkheid van het bestaan van God te bewijzen. Of misschien zou hij zeggen dat het volgt uit het feit dat de wereld bestaat. Misschien bedoelde Leibniz de vraag als volgt: "Waarom is de zichtbare wereld zoals ze is, en waarom is er niet liever geen zichtbare wereld?" terwijl hij de vraag niet toepaste op de onzichtbare dingen en op God. Of anders ging Leibniz er van uit dat 'dat er geen verdere 'waarom'-vraag gesteld kan worden over God' iets is wat door iedereen zou worden ingezien.

Nu is dat niet (meer) zo vanzelfsprekend. Daarom wil ik met hulp van God een korte uiteenzetting geven daarover.

Wat doen we bij de vraag "Waarom x?"? We stellen die vraag dagelijks, en beantwoorden 'm met 'oorzaken' of 'redenen'. 'Oorzaken' als het om iets fysieks gaat: deze deuk in mijn auto is er omdat er iemand tegen aan reed. 'Redenen' als het terug komt op welbewuste handelingen van een mens: ik heb voor deze auto gekozen omdat ik de kleur mooi vond. Als we de 'waarom'-vraag gaan toepassen op God, zoeken we eigenlijk al dwaas. We zoeken naar oorzaken van God: alsof er iets zou zijn vóór God, alsof God niet eeuwig zou zijn, alsof er iets machtigers dan God zou zijn! Of we zoeken naar redenen voor God: alsof er iets zou zijn met meer wijsheid dan God! Maar dat de normale antwoorden onmogelijk zijn, wil niet zeggen dat onze vragen verdwijnen.

Er zijn andere voorbeelden van zulke dwaze vragen. Bijvoorbeeld de vraag: "Bestaan er geen andere werelden buiten God?" We stellen de vraag "Bestaan er geen andere x?" wel vaker: we gaan dan naar een ander voorkomen van datgene waarnaar we vragen zoeken op aarde (bijv. "Bestaan er geen andere exemplaren van deze diersoort?"), of in het heelal (bijv. "Bestaan er geen andere planeten in ons stelsel?"); hoe dan ook, we kunnen de vraag beantwoorden omdat ons ruimtelijk denken opgaat. Ons fysiek ruimtelijk begrenzend denken toepassen op God is dwaas: het is onze begrippen gebruiken op iets waarop ze niet toepasbaar hoeven te zijn.

Toch kunnen we er in de eenentwintigste eeuw moeilijk een voorstelling van maken dat God altijd zou bestaan. Ik denk dat dat vroeger gemakkelijker was. Maar ook de Grieken namen met het bestaan van hun goden geen genoegen: ze wilden eerder aannemen dat er twee oerkrachten van liefde en haat bestonden, of dat er oneindig veel elementen bestonden (waaruit de goden waren ontstaan). Dat brengt me bij twee mogelijkheden om om te gaan met deze vraag.

Het is voor ons mensen na de Verlichting en de Griekse wetenschap gemakkelijker aan te nemen dat er iets onpersoonlijks altijd heeft bestaan. Eeuwige ruwe stof of materie, of misschien zelfs rede, daar kunnen we ons gemakkelijker een voorstelling bij maken. Dus is de eerste mogelijkheid om te stellen dat God alleen een persoonlijke God is in relatie tot zijn schepping, door zijn openbaring. Ik denk dat veel christelijke filosofen geneigd zijn een godsbeeld op te werpen dat een onpersoonlijke oneindige rede inhoudt, of andere concepten zoals 'absolute wil', 'eerste oorzaak'.

De tweede mogelijkheid is er een die stelt dat de wetenschap en filosofie over de eerste beginselen van de wereld toch beperkter zijn dan we dachten (ze zijn niet toepasbaar op God): er heeft nooit iets onpersoonlijks bestaan. Misschien maakt dat het voorstellen van het eeuwig bestaan van God eenvoudiger. De ruwe materie die we ons altijd onpersoonlijk hebben voorgesteld is uiteindelijk maar relatief tot het bestaan van een persoonlijke God. De rechtvaardigheid en redelijkheid waar we op een onpersoonlijke manier over geredeneerd hebben zijn afkomstig uit het bestaan van een persoonlijke God die ons naar zijn beeld gemaakt heeft. Dat rekent meteen af met vragen zoals "Waarom is God goed?" of "Waarom is God rechtvaardig?": die vragen zijn namelijk altijd al relatief ten opzichte van de goede en rechtvaardige God.

Als er bij ons vragen zijn over God ontbreekt het ons aan kennis van God. Die kennis is te vinden bij Christus: "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk" (tweede brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Kolosse).

vrijdag 11 juni 2010

Dichtbij

Tussen alle gedachten van een christen komt altijd de gedachte: hoe verhoudt dit zich tot God? En als het over de verhouding van ons en onze gedachten tot God gaat, gaat het over heel ons leven, maar -- omdat God eeuwig is -- ook over het eeuwige Koninkrijk van God. Daarover schrijft de apostel Johannes in Openbaring: "want de tijd is nabij".

Over wat er in de Bijbel over het hiernamaals staat las ik het volgende (wat ik niet beter kan verwoorden):
In de bijbel worden leven en dood nooit op zich zelf bezien. In leven en dood gaat het altijd om een levende relatie met God. Aandacht voor het hiernamaals hebben zonder een levende relatie met God de HEER is in het Oude Testament uitgesloten. (...) En het echte leven is ten diepste leven in gehoorzaamheid aan wat God van de mens vraagt. We moeten ook maar niet te veel gaan fantaseren over de dood, maar geloven in de Levende.


Daarom is voor ieder die nu leeft het Koninkrijk van God elk moment actueel. Want: het is dichtbij.

En het Koninkrijk is van Christus, de Zoon van God, de Verlosser, die veracht mens werd om ons te behouden; die uit de dood is opgestaan, en die eens uit de hemel terugkomen zal en alle ogen openen als een licht dat zich uitstrekt over de hele aarde. Waarop ieder voorbereid moet zijn.

maandag 14 september 2009

Tijd

"Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd. (...) [God] heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tot het einde toe." (Prediker 3)

Alle dingen hebben een tijd; en God heeft ons "een natuurlijke genegenheid tot het onderzoeken" van wat er gebeurt (kanttekening) gegeven. Ons tijdsbegrip is gebaseerd op gebeurtenissen. In een onlangs bijgewoonde Solidamentum-lezing door de heer G. van den Brink ging het over 'creatio tempi': de schepping van de tijd. De lezing behandelde in het bijzonder de vraag over hoe tijd en eeuwigheid zich verhouden, zoals het onderwerp ook aandacht kreeg in de traditie van de kerk.

Alles heeft een begin, behalve God. God bestaat altijd of 'eeuwig'. Alle andere dingen zijn geschapen, hebben een moment van ontstaan. Eeuwigheid is niet opdeelbaar, meetbaar. Tijd in de orde zoals wij die kennen, is dus ook iets dat is ontstaan; het is 'geschapen'. God staat buiten dat schema: "een dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als een dag" (2 Petrus 3:8, vanuit Psalm 90:4). Alles heeft een bepaalde tijd; maar God heeft geen bepaalde tijd; Hij is "de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal" (Openbaring 1:8).

De eeuwigheid van God is anders dan het bestaan van de menselijke ziel. Als we die 'eeuwig' noemen, gaat het om zijn altijd bestaan. Na de dood, waar het lichaam sterft, blijft de ziel. Maar het altijd bestaan van de mens is niet als de eeuwigheid van God: het verleden zal altijd verleden blijven en de toekomst toekomst.

In de theologie gaat het volgens Van den Brink om de verzoening van een 'dynamisch' tijdsbeeld met het beschreven beeld van eeuwigheid. De eeuwige God verordineert de tijd, en kent haar gebeurtenissen; maar vanuit het perspectief van het door de tijd bepaalde bestaan van de mens is de tijd niet statisch of deterministisch, aldus Van den Brink.

De vragen over tijd zijn niet gemakkelijk, de antwoorden ook niet. De mens blijft klein en afhankelijk, en het valt ons moeilijk van de eeuwige God te spreken.