maandag 28 juli 2025

Het perspectief van leven zonder God

Het is tegenwoordig heel gewoon om niet in God te geloven. Toch is dat nogal vreemd, als je bedenkt welke vooronderstellingen je daarvoor nodig hebt en hoe weinig perspectief een leven zonder God heeft.

Wat het perspectief van een leven zonder God betreft, het is vaak een perspectief van genieten wat er te genieten valt. Van 'jezelf laten gaan', zelfs als je weet dat dit maar even is en al heel gauw weer over is. Je weet dat je eigen begeerten je bedriegen en toch volg je ze. Je belijdt dat het leven zinloos is, maar tegelijkertijd verklaar je de wetenschap en technologische vooruitgang voor heilig. Zou dat niet zijn om het gevoel van macht over het onbekende en onontkoombare die ze je geven? Zou het niet zijn omdat ze de leugen stand laten houden waarin je leeft - de leugen die ontkent dat de Eeuwige deze prachtige schepping tevoorschijn heeft geroepen en dat wij er een vloek over hebben laten komen?

Zonder God is het leven zonder doel. Het is toevallig ontstaan, we hebben geen zinvolle identiteit of bedoeling. Er is geen verlossing van de dood. Er is geen verlossing van het onrecht, het grijpen naar macht en het misbruik ervan, de corruptie en het geweld op deze aarde. Er zal nooit duurzame vrede komen, want de mens blijft slecht in zijn hart - het blijft op zichzelf gericht. Of denken we onszelf te kunnen verlossen en ons DNA aan te kunnen passen zodat het nooit meer kwaad zal willen, en we eeuwig zullen leven? Welk demon heeft ons dat ingefluisterd? En wat maakt dat we denken dat we daar wat aan zullen hebben?

In dit alles zou je misschien nog een tragische held kunnen zijn, ware het niet dat er geen goed is om voor te lijden. Schoonheid is maar bedrog, je weet dat het van de ene op de andere dag vergaat en dat jouw lijden daar geen verandering in zal brengen. Liefde is goed, maar waar halen we de motivatie voor ware zelfopofferende liefde vandaan als we niet geloven in God Die ware verlossing zal brengen van de ellende over deze mensheid? Zou het uitsterven van de mensheid dan niet een grotere barmhartigheid van onze kant zijn?

Of troosten we ons misschien met de gedachte dat we in een grote komedie leven? Vergroten we onze glimlach uit en blijven we lachen als het lachen zelf belachelijk is geworden? En lachen we nog steeds als we zelf tot spot zijn geworden van anderen en als alles wat we vrezen over ons komt als we oud zijn geworden?

Ik moet denken aan wat het bijbelboek Prediker erover zegt. Hier volgt een lang citaat uit hoofdstuk 2.

Ik zei in mijn hart: Kom toch, ik zal u op de proef stellen met blijdschap, en zie daarom het goede aan. Maar zie, ook dat was vluchtig. 2. Over het lachen zei ik: Dwaasheid, en over de blijdschap: Wat brengt die teweeg? 3. Ik onderzocht mijn hart door mijn lichaam te verkwikken met wijn (mijn hart echter behield in wijsheid de leiding) en door dwaasheid aan te grijpen, totdat ik zou zien wat het beste is voor de mensenkinderen om onder de hemel te doen tijdens het getal van hun levensdagen.

4. Ik heb voor mijzelf grootse dingen tot stand gebracht: Ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. 5. Ik legde mij tuinen en boomgaarden aan en plantte daarin allerlei vruchtbomen. 6. Ik legde mij waterbekkens aan om daaruit een bos met jonge bomen te bevochtigen. 7. Ik verwierf slaven en slavinnen en de in huis geboren kinderen behoorden mij toe. Ook had ik grote kudden runderen en kleinvee, meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn. 8. Ik vergaarde mij ook zilver en goud, kostbaarheden van koningen en gewesten. Ik zorgde voor zangers en zangeressen, en de genoegens van de mensenkinderen: genot in overvloed. 9. Ik werd groter en nam toe, meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn. Ook bleef mijn wijsheid bij mij. 10. Al wat mijn ogen verlangden, onthield ik ze niet. Ik ontzegde mijn hart geen enkele blijdschap, want mijn hart werd verblijd vanwege al mijn zwoegen. Dat was mijn deel voor al mijn zwoegen. 11. Toen richtte ik mijn aandacht op al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en op het zwoegen waarmee ik had gezwoegd om ze tot stand te brengen. Zie, het was alles vluchtig en najagen van wind. Daarin was geen voordeel onder de zon.

12. Daarna richtte ik mijn aandacht op het bezien van wijsheid, ook van onverstand en dwaasheid. Immers, hoe zal de mens die na de koning komt, doen wat al gedaan is? 13. Toen zag ik dat de wijsheid voorkeur heeft boven de dwaasheid, evenals het licht voorkeur heeft boven de duisternis. 14. De wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas wandelt in de duisternis. Toen merkte ik ook dat één lot hen allen treft. 15. Toen zei ik in mijn hart: Zoals het lot van de dwaas ook mijzelf treft, waarom ben ik dan toen zo bovenmate wijs geweest? Ik sprak in mijn hart: Ook dat was vluchtig. 16. Er is immers voor eeuwig niet meer herinnering aan een wijze dan aan een dwaas. Wat er nu is, wordt in de dagen die komen, allemaal vergeten. Hoe sterft de wijze met de dwaas?

17. Daarom haatte ik het leven, want het werk dat plaatsvindt onder de zon, leek mij kwaad. Het is immers alles vluchtig en najagen van wind. 18. Ik haatte ook al mijn zwoegen waarmee ik zwoegde onder de zon, zwoegen dat ik zou moeten overlaten aan de mens die er na mij zijn zal. 19. Want wie weet of die wijs zal zijn of dwaas? Toch zal hij beschikken over al mijn zwoegen waarmee ik, zij het met wijsheid, heb gezwoegd onder de zon. Ook dat is vluchtig. 20. Zo kwam ik ertoe mijn hart te doen wanhopen vanwege al het zwoegen waarmee ik had gezwoegd onder de zon. 21. Want is er een mens wiens zwoegen met wijsheid, met kennis en met bekwaamheid geschiedt, hij moet die als zijn deel overgeven aan een mens die er niet voor gezwoegd heeft. Ook dat is vluchtig en een groot kwaad.

22. Ja, wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en aan wat zijn hart najaagt, waarvoor hij zwoegt onder de zon? 23. Want al zijn dagen zijn vol leed, zijn bezigheid is verdriet. Zelfs in de nacht komt zijn hart niet tot rust. Ook dat is vluchtig.

Tot zover het perspectief van een leven zonder God. Het geluk is vluchtig, het leven zinloos. Wat is er eigenlijk aantrekkelijk aan? Waarom staan we niet open voor de gedachte dat dit wel eens een leugen zou kunnen zijn?

Een volgende keer kan ik misschien schrijven over de vooronderstellingen die nodig zijn om te leven zonder God.