woensdag 9 juni 2010

De orde van de dag

Eerder schreef ik over Kant en de Godsbewijzen. Kants kritiek is er op uit om heldere onderscheiden te maken tussen wat zuivere rede is en wat niet. Hijzelf voelde zich als een vis in het water met het gebruiken van de zuivere rede, en dus een Verlichtingsdenker.

Maar heeft Kant daarmee 'bewezen' of voorgevochten dat de natuur (zoals we die kennen) niets met bovennatuur (die immers niet met de zuivere rede uit de natuur te kennen is) te maken heeft? Wel dat de zuivere rede binnen haar voorgedefinieerde domein niets vanuit de natuur over de bovennatuur kan concluderen. Maar zegt Kant ook iets metafysisch over wat die rede is? Kant begint zijn kritiek van de zuivere rede met een inleiding over hoe filosofie en wiskunde dwaalt als ze niet de "betrouwbare weg van de wetenschap" volgt. Zonder dat is metafysica "een louter rondtasten", en "aan de hand van louter begrippen". Kant heeft dus met passer en lineaal de de oude metafysica opnieuw berekend.

Maar tegelijk beseft Kant goed dat "de rede dus zelf haar eigen leerling" moet zijn op dit gebied. Wat zegt Kant nog meer over metafysica?

  1. Kant bewijst dat er een werkelijkheid buiten hem moet zijn, op een mooie redelijke manier, beginnend bij de (vanzelfsprekende) veronderstelling van het eigen bestaan. Van dit bestaan zijn we ons bewust als bepaald in de tijd. Een tijdbepaling vooronderstelt iets bestendigs in de waarneming waarmee we het kunnen vergelijken. Dat bestendige kan niet in mijzelf zijn, want anders kon ik mezelf er niet mee bepalen. Het is dus niet mijzelf, en ook geen voorstelling in mezelf --- het is dus een ding buiten mij wat werkelijk bestaat. Zonder bewust te zijn van de mogelijkheid van tijdbepaling (door bestendige dingen buiten mij) kan ik mezelf niet bewust zijn in de tijd, en dus is mijn bewustzijn van mijn eigen bestaan direct verbonden met mijn bewustzijn van dingen buiten mij. (De drie kritieken, samengesteld door Raymund Schmidt, p.134)

  2. Kant bewijst het bestaan van God, niet uit "speculatieve" ideeën die de rede zich uit de natuur zou kunnen maken, maar direct vanuit de morele plicht, de uitoefening van de morele wet, die in zuivere a-priori redelijkheid gegrond is. Daarmee wordt "aan het begrip van het object van een moreel bepaalde wil (dat van het hoogste goed), en hiermee aan zijn mogelijkheidsvoorwaarden, de ideeën van God, vrijheid en onsterfelijkheid, realiteit verleend, maar altijd alleen in relatie tot de uitoefening van de morele wet (niet voor enig speculatief doel)". (a.w., p.253)



Binnen het domein van de zuivere rede is er voldoende van te zeggen, volgens Kant, en andere gebruiken van de rede zijn "speculatief" en moeilijk te beoordelen. Maar de zuivere rede gebruiken wil niet zeggen dat er opeens een scheiding valt tussen natuur en bovennatuur --- alsof een filosoof zijn opvattingen niet als totaal kan overzien.

Een terechte handelswijze is om naast de toepassingen van de zuivere rede, ook de toepassing van hypothetisch gebruik van de rede of van de ervaring te stellen. Ik las vandaag in een column van 2008 in Trouw een toepassing van Kant om de opvatting van 'Intelligent Design' te diskwalificeren als het mengen van ideeën, een cirkelredenering, en een vormsel van de rede. Deze toepassing strekt mijns inziens te ver, en doet aan Kant als filosoof geen eer.

Allereerst over de kwalificatie van het mengen van ideeën: het trekken van conclusies over het bovennatuurlijke is als het spelen van een kaart in het verkeerde spel:
"Het is een beetje alsof iemand tijdens het bridgen plotseling een kaart op tafel legt en zegt „Dit is troef nel, deze slag is voor mij.” Dat is een term die bij klaverjassen past en dus niet geldig is bij het bridgen. Op dezelfde wijze gebruiken ID’ers argumenten uit het ene domein (de natuur) om iets binnen een ander domein (het bovennatuurlijke) te willen bewijzen."

Het antwoord hierop is simpel: bij de opvatting van 'Intelligent Design' gaat het niet om de spelregels van de zuivere rede, het gaat om hypotheses en begripsvorming. Niet dat het spel van de zuivere rede op de achtergrond niet een rol speelt; zeker wel, maar zij bepaalt hier geen uitkomst.

Verder wordt de opvatting van Kant over de idee van doelgerichtheid verwoord:
"Kant vond het onzinnig om vanuit de doelgerichtheid van organismen (hun ’design’, zeg maar) het bestaan van God te willen bewijzen. Hij maakte onderscheid tussen drie soorten doelgerichtheid. Je kunt doelgerichtheid onderkennen in de samenhang van delen binnen organismen – tussen het wortelgestel en de bladeren van een plant, om maar wat te noemen. Een tweede vorm van doelgerichtheid is denkbaar tussen organismen onderling: bijvoorbeeld het gras dat de koe tot voedsel dient, koeien die weer nuttig zijn voor mensen. De derde vorm van doelgerichtheid bestaat in de veronderstelling dat de hele natuur een doel heeft, weloverwogen zo is geschapen.

De eerste vorm van doelgerichtheid noemde Kant acceptabel, de tweede hypothetisch, en de derde een hersenschim.

(...) De derde vorm van doelgerichtheid – de welgeordendheid van de natuur als geheel – onttrekt zich volkomen aan welke waarneming en bewijsvoering dan ook. Je kunt niet het geheel van de natuur waarnemen, alleen delen ervan. Daarom blijft een dergelijke totaliteit een concept of idee. Om daar nu doelgerichtheid aan toe te schrijven is het schuiven van een idee onder een idee. Het is de kwadratuur van verbeeldingskracht en voor Kant niet meer dan een hersenschim."

Deze redenering spreekt uit dat de vaste grond voor de zuivere rede om te deduceren uit de ervaring van de natuur als geheel, ontbreekt. Echter, buiten deze deductie kan de rede vanuit de ervaring en vanuit andere hypotheses zeker wel bijdragen aan hypotheses over de natuur als geheel.

Daarna over de kwalificatie van een cirkelredenering: het trekken van conclusies over het bovennatuurlijke uit de natuur vooronderstelt al dingen van het bovennatuurlijke. Deze kwalificatie is een verwarring van een hypothese met een bewijs. 'Intelligent Design' is geen bewijs, maar een hypothese. Met het natuurlijke wordt een hypothese van het bovennatuurlijke verbonden, die vervolgens als aannemelijk of niet kan worden beoordeeld --- weliswaar niet door de zuivere rede.

Ten slotte over de kwalificatie van een vormsel van de rede: vanuit kennistheoretisch perspectief stelde Kant dat alles wat wij waarnemen, gevormd werd door a priori categorieën van het denken; ook doelgerichtheid is zo'n categorie. "Kortom: de orde die fysicotheologische auteurs (en de huidige ID’ers) onderkennen in de natuur is niet een bewijs van de Voorzienigheid, maar een weerspiegeling van het ordenend vermogen van hun eigen geest".
Deze kwalificatie ten slotte laat helemaal buiten beschouwing dat er ook nog een werkelijkheid is die we waarnemen, hoewel met het ordenend vermogen van de geest. De opvatting van 'Intelligent Design' is niet gegrond op dat er een orde wordt waargenomen, maar juist op de complexiteit en de schitterendheid van de natuur binnen die orde van waarneming.

Gemakkelijk is het niet om de hypotheses van de rede te waarderen. Maar voor het leven en voor de filosofie is het niets vreemds.

Geen opmerkingen: