'Van de wereld' zijn is altijd schadelijk als het ten koste gaat van de praktische werkelijkheid. We zijn verantwoordelijk voor wat we doen of niet doen.
Maar als de werkelijkheid geen praktisch beroep op ons doet, is fantasie dan nog steeds schadelijk omdat we de werkelijkheid ontwijken? Dit is een vraag naar de verhouding tussen de werkelijkheid en wat we 'mogelijke werelden' noemen.
In het verleden is die vraag op verschillende manieren beantwoord. Voor de middeleeuwse interpretatie van Aristoteles was de wereld een noodzakelijke wereld. Voor het laat-middeleeuwse nominalisme was de wereld eerder een toevallige wereld, bepaald door de vrije wil van God. De moderne filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716) benaderde de werkelijkheid vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid. Leibniz noemde de werkelijkheid, het resultaat van Gods wil, de 'beste van alle mogelijke werelden'.
Aan de status van de werkelijkheid vanuit 'extern' oogpunt hoeft nog niet een zelfde status vanuit 'intern' oogpunt verbonden te zijn. Als de wereld 'vanuit het oogpunt van de eeuwigheid' (Spinoza) de beste is, kunnen er vanuit het oogpunt van de mens nog onvervulbare wensen zijn, die ook niet negatief beoordeeld hoeven te worden. Bovendien kunnen gedachten aan mogelijke werelden buiten het wensen om ook nog altijd positief zijn.
Maar goed, ik zou naar aanleiding hiervan behoedzaam de volgende overwegingen willen noemen:
- Veel van onze gedachten aan mogelijke werelden zijn vergeven van bedrog. Bijvoorbeeld, bedrog over wie wij zijn, bedrog over wie de ander is, bedrog over hoe de wereld is. En bedrog is altijd schadelijk.
- Maar mogelijke werelden kunnen ook door analogie waar zijn. Ik denk dan vooral aan het voorbeeld van een fabel: niets in het verhaal is waar, behalve de les van het hele verhaal.
- Veel van onze gedachten aan mogelijke werelden gaan samen op met het wensen ervan (maar: dat is in principe niet negatief). Het is praktisch onmogelijk om 'neutraal' te zijn, ook ten opzichte van 'mogelijke werelden'.
- Vervolgens, onvervulbare wensen zijn dwaas tenzij ze toch een zekere mate van vervulbaarheid dragen. Het is dwaas om iets te wensen wat nooit kan, hoewel het niet helemaal dwaas is om iets te wensen wat met een zeer kleine kans kan of iets wat in de toekomst kan. Immers, het eerste ontkent de menselijke conditie, het tweede niet.
- Maar: het is niet gemakkelijk om onderscheid te maken tussen mogelijkheid en onmogelijkheid. Volgens Descartes bezaten alle creatieve voorstellingen van de mens gebaseerd op heldere en onderscheiden ideeën toch een zekere waarheidswaarde, omdat God deze voorstellingen toch waar kon maken. Creativiteit is voor iemand die in God als Schepper gelooft op deze manier niet gauw dwaas.
- Echter, veel van onze wensen voor mogelijke werelden gaan buiten God om, en als er iets volgens christelijke filosofie dwaas is, is dat het. God is immers de bron van het leven en van de toekomst.
- Wensen van 'mogelijke werelden' hoort bij de menselijke conditie, maar het omgaan met de werkelijkheid behoort er evenveel toe: dus onze gedachten of wensen moeten de opgave van de werkelijkheid niet verduisteren of vervreemden. Voor iemand die in een almachtige God van hemel en aarde gelooft is de werkelijkheid inderdaad een opgave: misschien niet de 'beste van alle mogelijke werelden' vanuit ons perspectief, maar toch een door God gegeven wereld voor ons perspectief.
Ik hoop dat ik met deze overwegingen een evenwichtige beschouwing heb kunnen geven. In een wereld waarin fictie steeds overtuigender (audiovisueel) en talrijker wordt, wordt een bepaling van de houding ten opzichte daarvan van levensbelang — denk ik. Oh ja, zie ook mijn oudere berichten met het label 'fictie'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten