Een mens raakt gauw gewend aan zijn omstandigheden. Ik merk dat niet alleen een overgang van minder naar meer prikkels voor spanning zorgt, maar ook een overgang van meer naar minder. Aan het eind van mijn studie filosofie ben ik zoveel prikkels tot denken kwijt dat ik gespannen en gedesoriënteerd zoek naar meer. Na verblijf onder veel studiegenoten moet ik wennen aan alleen en met mijn familie zijn.
Ligt de zin van het leven in de hoeveelheid? Is het zo dat hoe minder mensen ik ontmoet, hoe minder zinvol mijn leven is, en andersom? Is het zo dat mijn leven zinvoller wordt als ik meer denk of meer schrijf? Ik merk dat als er een vermindering van dingen optreedt, dat het nodig voor me is te heroriënteren.
Ik ga hier niet zoveel over zeggen: het is echt niet zo dat er een mooi lijntje te trekken is tussen kwantiteit en kwaliteit in aspecten van het leven. Het perspectief is gewoon verkeerd: wat voor me vaststaat is dat het raar is om te tellen (hoeveel ontmoetingen, hoeveel boeken, hoeveel zin) en daaraan de zin van het leven te ontlenen. Hetzelfde geldt voor het vergelijken van levens: alsof de ene veel zin, de andere minder, en de derde weinig zin zou hebben, alsof zin een ladder zou zijn waarin je een trede hoger of lager kunt komen. Geluk is misschien kwantificeerbaar, relatieve begaafdheid is misschien kwantificeerbaar, resultaten zijn misschien kwantificeerbaar, maar de zin van het leven is volgens mij (volgens het christelijke wereldbeeld) totaal niet afhankelijk van die factoren. Waarschijnlijk komt die misvatting uit de hedendaagse neoliberale opvatting van de mens: maximale besteding van z'n 'resources' en constante meting van prestatie (zie Rudi Laermans, 'The Condition of Neoliberalism', in A Prior, 2009).
zaterdag 9 juli 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten