Ik zag hoe Jeruzalem door alle volken belegerd werd, maar dat God voor haar bescherming zorgde; dat het leger van de vijanden met blindheid en paniek werd geslagen, en dat de leiders en het volk van Israël sterk was in Jehovah.
Ik zag hoe de geringste onder hen als David zou zijn, en de aanzienlijkste onder hen als engelen van God, ja als God Zelf die persoonlijk bij hen zal zijn.
Ik zag hoe alle tegenstanders van de Stad van God in die dag verdelgd zouden worden, maar hoe over allen in Israël, aanzienlijk of onaanzienlijk, de Geest van genade en van gebeden werd uitgestort. Ik zag hoe zij tot inzicht kwamen en Jehovah zouden zien, Die zij doorstoken hebben (Joh. 19:37), en daarover zullen rouwen met een grote rouw, zoals over koningen gerouwd is. En ik zag hoe in alle geslachten van Israël, ook in de geslachten van aanzien, getreurd werd door zowel mannen als vrouwen.
(13) Ik zag hoe er een bron geopend werd voor zowel de aanzienlijken als de onaanzienlijken in Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.
Ik zag hoe alle afgoden uit Israël werden uitgeroeid zodat hun naam zelfs niet meer herinnerd werd; dat ook alle valse profeten uit het land zouden verdwijnen. Ik zag hoe degenen die profeteren zouden door hun wijze vader en moeder gestraft werden en beschaamd zouden terugkeren tot hun roeping.
Ik zag hoe Jehovah het zwaard bracht over ook over de Herder en Vorst van Israël, die geslagen werd, zodat de schapen verstrooid werden; maar dat Jehovah zich over de kleinen ontfermde (Matth. 26:31). Ik zag hoe twee derde van Israël omkwam, maar hoe de overblijvende een derde gelouterd werd als zilver in het vuur en de Naam van Jehovah aanriep. Ik zag dat Jehovah hen verhoorde en tot Zijn volk rekende.
(14) Ik zag hoe Jeruzalem door alle heidenen belegerd en ingenomen werd, en hoe de helft daarvan werd uitgeroeid. De andere helft bleef echter over, en ik zag hoe Jehovah uittrok en tegen de heidenen streed. Ik zag hoe Hij op de Olijfberg stond, en hoe Hij deze in twee delen spleet, zodat er een vallei ontstond, waardoor een vluchtweg werd geopend voor de Joden in Jeruzalem en een toegangsweg voor Jehovah met al Zijn engelen. Er was maar één weg, één verlossing, één mogelijkheid ten leven.
Ik zag hoe er niet meer telkens een afwisseling van het kostbare licht van de dag was door het verstikkende duister van de nacht. Integendeel zag ik dat het continu licht zou zijn.
Ik zag levend water uit de Stad van God stromen, zowel naar waar de zon opkomt als naar waar de zon ondergaat, en dat dit water zowel ’s winters als ’s zomers bleef stromen. En Jehovah zal tot Koning over heel de aarde zijn, en niet geëerd worden als een van de vele goden maar als enige God. En ik zag hoe de Stad van God uitgebreid werd zodat velen erin konden wonen, en zag ook dat ze door velen bewoond werd; en zag hoe zij daarin beschermd zouden wonen, zonder ooit uit de Stad van God weggevoerd te worden; het zou een veilige plaats zijn.
Ik zag bij de heidenen die de Naam van God niet aannamen het volgende gebeuren. Eerst zag ik hoe de welgestelde heidenen, die bepaald niet mager waren, maar duidelijke tekenen van rijkdom vertoonden, mager werden. Daarna zag ik hoe hun ogen werden geslagen met blindheid, zodat ze hun weg moesten tasten. Vervolgens zag ik dat hun tong, waarmee ze zo goed konden spreken, met stomheid werd geslagen zodat ze niets tegen de grote Naam van God in konden brengen. Ten slotte zag ik hoe ze tegen elkaar verdeeld werden en tegen elkaar streden. Hetzelfde zag ik met al hun bezit gebeuren: het werd aangetast en vernietigd, terwijl Gods Stad steeds rijker werd in allerlei goederen.
Ik zag dat alle overige heidenen die eerst tegen de Stad van God streden, overtuigd werden van de Naam van God en kwamen om God te aanbidden, en daarin zelfs trouw bleven, terwijl bij degenen die niet kwamen om God te aanbidden, de regen ophield zodat hun land verdroogde.
Ik zag dat zelfs de snelle en krachtige paarden van de heidenen aan God gewijd werden. Ik zag dat alle heidenen naar de Stad van God zouden komen om daar de middelen van Israël te gebruiken om te offeren, en dat zij de Tempel van God nooit meer zouden vertreden in verachting maar dat het voor het Huis van God zouden erkennen.
Ik zag hoe de geringste onder hen als David zou zijn, en de aanzienlijkste onder hen als engelen van God, ja als God Zelf die persoonlijk bij hen zal zijn.
Ik zag hoe alle tegenstanders van de Stad van God in die dag verdelgd zouden worden, maar hoe over allen in Israël, aanzienlijk of onaanzienlijk, de Geest van genade en van gebeden werd uitgestort. Ik zag hoe zij tot inzicht kwamen en Jehovah zouden zien, Die zij doorstoken hebben (Joh. 19:37), en daarover zullen rouwen met een grote rouw, zoals over koningen gerouwd is. En ik zag hoe in alle geslachten van Israël, ook in de geslachten van aanzien, getreurd werd door zowel mannen als vrouwen.
(13) Ik zag hoe er een bron geopend werd voor zowel de aanzienlijken als de onaanzienlijken in Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.
Ik zag hoe alle afgoden uit Israël werden uitgeroeid zodat hun naam zelfs niet meer herinnerd werd; dat ook alle valse profeten uit het land zouden verdwijnen. Ik zag hoe degenen die profeteren zouden door hun wijze vader en moeder gestraft werden en beschaamd zouden terugkeren tot hun roeping.
Ik zag hoe Jehovah het zwaard bracht over ook over de Herder en Vorst van Israël, die geslagen werd, zodat de schapen verstrooid werden; maar dat Jehovah zich over de kleinen ontfermde (Matth. 26:31). Ik zag hoe twee derde van Israël omkwam, maar hoe de overblijvende een derde gelouterd werd als zilver in het vuur en de Naam van Jehovah aanriep. Ik zag dat Jehovah hen verhoorde en tot Zijn volk rekende.
(14) Ik zag hoe Jeruzalem door alle heidenen belegerd en ingenomen werd, en hoe de helft daarvan werd uitgeroeid. De andere helft bleef echter over, en ik zag hoe Jehovah uittrok en tegen de heidenen streed. Ik zag hoe Hij op de Olijfberg stond, en hoe Hij deze in twee delen spleet, zodat er een vallei ontstond, waardoor een vluchtweg werd geopend voor de Joden in Jeruzalem en een toegangsweg voor Jehovah met al Zijn engelen. Er was maar één weg, één verlossing, één mogelijkheid ten leven.
Ik zag hoe er niet meer telkens een afwisseling van het kostbare licht van de dag was door het verstikkende duister van de nacht. Integendeel zag ik dat het continu licht zou zijn.
Ik zag levend water uit de Stad van God stromen, zowel naar waar de zon opkomt als naar waar de zon ondergaat, en dat dit water zowel ’s winters als ’s zomers bleef stromen. En Jehovah zal tot Koning over heel de aarde zijn, en niet geëerd worden als een van de vele goden maar als enige God. En ik zag hoe de Stad van God uitgebreid werd zodat velen erin konden wonen, en zag ook dat ze door velen bewoond werd; en zag hoe zij daarin beschermd zouden wonen, zonder ooit uit de Stad van God weggevoerd te worden; het zou een veilige plaats zijn.
Ik zag bij de heidenen die de Naam van God niet aannamen het volgende gebeuren. Eerst zag ik hoe de welgestelde heidenen, die bepaald niet mager waren, maar duidelijke tekenen van rijkdom vertoonden, mager werden. Daarna zag ik hoe hun ogen werden geslagen met blindheid, zodat ze hun weg moesten tasten. Vervolgens zag ik dat hun tong, waarmee ze zo goed konden spreken, met stomheid werd geslagen zodat ze niets tegen de grote Naam van God in konden brengen. Ten slotte zag ik hoe ze tegen elkaar verdeeld werden en tegen elkaar streden. Hetzelfde zag ik met al hun bezit gebeuren: het werd aangetast en vernietigd, terwijl Gods Stad steeds rijker werd in allerlei goederen.
Ik zag dat alle overige heidenen die eerst tegen de Stad van God streden, overtuigd werden van de Naam van God en kwamen om God te aanbidden, en daarin zelfs trouw bleven, terwijl bij degenen die niet kwamen om God te aanbidden, de regen ophield zodat hun land verdroogde.
Ik zag dat zelfs de snelle en krachtige paarden van de heidenen aan God gewijd werden. Ik zag dat alle heidenen naar de Stad van God zouden komen om daar de middelen van Israël te gebruiken om te offeren, en dat zij de Tempel van God nooit meer zouden vertreden in verachting maar dat het voor het Huis van God zouden erkennen.