vrijdag 22 mei 2015

Zecharjah - slot

In twee vorige blogs schreef ik over de eerste acht gezichten van de profeet Zecharjah. Nu als slot over de laatste drie hoofdstukken van zijn profetie, waarin een visionaire boodschap staat aan Israël. Deze boodschap tekent hoe de toekomst van Israël zou zijn in Jezus Christus. De beelden die de profetie beschrijft moeten niet letterlijk opgevat worden (wie dat doet verliest zich in vele onmogelijkheden) maar zijn beschrijvingen van het geestelijke Israël, van de Kerk van Jezus Christus. In die zin zijn ze ook opgevat en geciteerd in de Evangeliën. De beelden zijn rijk en de boodschap is ook vandaag nog actueel en spreekt ook nu tot ons.

Ik zag hoe Jeruzalem door alle volken belegerd werd, maar dat God voor haar bescherming zorgde; dat het leger van de vijanden met blindheid en paniek werd geslagen, en dat de leiders en het volk van Israël sterk was in Jehovah.

Ik zag hoe de geringste onder hen als David zou zijn, en de aanzienlijkste onder hen als engelen van God, ja als God Zelf die persoonlijk bij hen zal zijn.

Ik zag hoe alle tegenstanders van de Stad van God in die dag verdelgd zouden worden, maar hoe over allen in Israël, aanzienlijk of onaanzienlijk, de Geest van genade en van gebeden werd uitgestort. Ik zag hoe zij tot inzicht kwamen en Jehovah zouden zien, Die zij doorstoken hebben (Joh. 19:37), en daarover zullen rouwen met een grote rouw, zoals over koningen gerouwd is. En ik zag hoe in alle geslachten van Israël, ook in de geslachten van aanzien, getreurd werd door zowel mannen als vrouwen.

(13) Ik zag hoe er een bron geopend werd voor zowel de aanzienlijken als de onaanzienlijken in Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.

Ik zag hoe alle afgoden uit Israël werden uitgeroeid zodat hun naam zelfs niet meer herinnerd werd; dat ook alle valse profeten uit het land zouden verdwijnen. Ik zag hoe degenen die profeteren zouden door hun wijze vader en moeder gestraft werden en beschaamd zouden terugkeren tot hun roeping.

Ik zag hoe Jehovah het zwaard bracht over ook over de Herder en Vorst van Israël, die geslagen werd, zodat de schapen verstrooid werden; maar dat Jehovah zich over de kleinen ontfermde (Matth. 26:31). Ik zag hoe twee derde van Israël omkwam, maar hoe de overblijvende een derde gelouterd werd als zilver in het vuur en de Naam van Jehovah aanriep. Ik zag dat Jehovah hen verhoorde en tot Zijn volk rekende.

(14) Ik zag hoe Jeruzalem door alle heidenen belegerd en ingenomen werd, en hoe de helft daarvan werd uitgeroeid. De andere helft bleef echter over, en ik zag hoe Jehovah uittrok en tegen de heidenen streed. Ik zag hoe Hij op de Olijfberg stond, en hoe Hij deze in twee delen spleet, zodat er een vallei ontstond, waardoor een vluchtweg werd geopend voor de Joden in Jeruzalem en een toegangsweg voor Jehovah met al Zijn engelen. Er was maar één weg, één verlossing, één mogelijkheid ten leven.

Ik zag hoe er niet meer telkens een afwisseling van het kostbare licht van de dag was door het verstikkende duister van de nacht. Integendeel zag ik dat het continu licht zou zijn.

Ik zag levend water uit de Stad van God stromen, zowel naar waar de zon opkomt als naar waar de zon ondergaat, en dat dit water zowel ’s winters als ’s zomers bleef stromen. En Jehovah zal tot Koning over heel de aarde zijn, en niet geëerd worden als een van de vele goden maar als enige God. En ik zag hoe de Stad van God uitgebreid werd zodat velen erin konden wonen, en zag ook dat ze door velen bewoond werd; en zag hoe zij daarin beschermd zouden wonen, zonder ooit uit de Stad van God weggevoerd te worden; het zou een veilige plaats zijn.

Ik zag bij de heidenen die de Naam van God niet aannamen het volgende gebeuren. Eerst zag ik hoe de welgestelde heidenen, die bepaald niet mager waren, maar duidelijke tekenen van rijkdom vertoonden, mager werden. Daarna zag ik hoe hun ogen werden geslagen met blindheid, zodat ze hun weg moesten tasten. Vervolgens zag ik dat hun tong, waarmee ze zo goed konden spreken, met stomheid werd geslagen zodat ze niets tegen de grote Naam van God in konden brengen. Ten slotte zag ik hoe ze tegen elkaar verdeeld werden en tegen elkaar streden. Hetzelfde zag ik met al hun bezit gebeuren: het werd aangetast en vernietigd, terwijl Gods Stad steeds rijker werd in allerlei goederen.

Ik zag dat alle overige heidenen die eerst tegen de Stad van God streden, overtuigd werden van de Naam van God en kwamen om God te aanbidden, en daarin zelfs trouw bleven, terwijl bij degenen die niet kwamen om God te aanbidden, de regen ophield zodat hun land verdroogde.

Ik zag dat zelfs de snelle en krachtige paarden van de heidenen aan God gewijd werden. Ik zag dat alle heidenen naar de Stad van God zouden komen om daar de middelen van Israël te gebruiken om te offeren, en dat zij de Tempel van God nooit meer zouden vertreden in verachting maar dat het voor het Huis van God zouden erkennen.

vrijdag 15 mei 2015

Hemelvaart - Verandering van dimensies

Voor een christen, iemand die Jezus Christus als Zoon van God en Verlosser erkent, is het leven verwarrend anders. Dat wordt niet altijd zo ervaren, maar zou eigenlijk wel moeten. Op de dag van hemelvaart (gisteren 15 mei), waarin herdacht word dat Jezus bij Zijn Vader in de hemel is opgenomen na Zijn opstanding, wordt dat meest duidelijk.

Op zich is het te verwachten dat dingen anders zijn als je gelooft en erkent dat Jezus Christus de Verlosser en Zoon van God is, van God de Vader die de Schepper van heel de aarde en jezelf is. Toch is het goed om te realiseren:
  • Tijd is anders. Voor God zijn een dag als duizend jaren en duizend jaren als een dag (tweede brief van de apostel Petrus, 3:8). Elk ogenblik omvat alles. Maar ook wat wij als lange tijd rekenen is relatief ten opzichte van de eeuwige tijd van God. Daarom is de wederkomst van Christus niet over lange tijd, maar 'morgen', en kan er elk ogenblik, elke dag, met verwachting naar worden uitgezien die niet beschaamd zal worden.
  • Plaats is anders. God is elk moment dichtbij, zoals de hemel de aarde bedekt (zie ook deze eerdere blog 'Waar is de hemel?').
  • Relaties zijn anders: voor een christen is er een band met de onzichtbare (maar wel gekende) God en Vader. Maar ook met Jezus Christus hun Heer en Koning, die ze niet hebben gezien maar van Wie ze wel de daden en woorden weten. Er is ook kennis van de Geest van God die alleen gekend kan worden uit het resultaat van Zijn werk, namelijk verandering van het leven van een mens. Van daaruit is er ook een band met de medechristenen die broeders en zusters genoemd worden als handen en voeten van één lichaam van Christus.

Deze dingen komen terug in de laatste woorden van Jezus aan zijn discipelen:
"Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld." (evangelie van Mattheüs, 28, 18-20)
Amen!

dinsdag 5 mei 2015

Zecharjah - II

Vorige keer schreef ik over de eerste vier gezichten van de profeet Zecharjah, wiens naam betekent 'Jehovah herinnert'. Deze keer de volgende vier. Deze gezichten gaan net als de eerste vier over de bevrijding, maar vooral over het herstel van Israël. Op een bevrijdingsdag als vandaag in Nederland is het ook goed om bij herstel stil te staan: wat gebeurde er na de oorlog? Hebben we stilgestaan bij het feit dat het kwaad in zoveel gewone mensen was geweest - degelijke, soms gelovige, goed opgeleide mensen zoals u en ik die het kwaad van Hitler eerst niet doorzagen en er later soms zelfs aan meewerkten? Hebben we het licht van wat echt goed is laten schijnen tegenover het vele kwaad in de oorlog?

Ik werd wakker als uit een slaap. In de ochtendschemering zag ik een zachte gloed van licht; het kwam van een kandelaar van goud. De kandelaar had zeven armen met lampen die brandden, net als in de tempel het geval geweest was. Ze leken een licht te verspreidden dat heel de aarde bevatte. Hoger dan die kandelaar zag ik een schaal waaruit zeven pijpjes naar de zeven lampen van de kandelaar liepen. Deze schaal was vol met olijfolie en ik kon de gouden olijfolie uit de pijpjes in de lampen zien druppen. Rechts en links van de schaal verhieven zich twee jonge olijfbomen. Toen ik beter keek zag ik dat er van de takken van deze olijfbomen olie drupte in twee toevoerkanalen naar de schaal bij de kandelaar. Het opvallendst aan wat ik zag vond ik de stilte. Er was niemand bij de kandelaar nodig om de olie bij te vullen. Er was niemand bij de olijfbomen die de olijven ervan plukte, de olie eruit perste, kruiken ermee vulde, deze naar de kandelaar toebracht; en toch was er licht. Er was geen menselijke inspanning voor nodig; de twee olijfbomen liet God groeien en olie geven. Daarna verdween dit gezicht, maar het liet zijn afdruk in mijn herinnering achter.

Terwijl ik overdag aan deze dingen dacht, voelde ik me ineens ongemakkelijk alsof ik werd gadegeslagen. Een huivering trok door me en ik keek om me heen. Eerst stelde me dat gerust omdat ik niets zag. Tot ik mijn ogen opsloeg en daar het volgende gezicht zag wat me verschrikte: ik zag in de lucht een stuk papyrus van ongeveer tien meter breed, en wel zo’n twintig meter lang. Het kwam mijn richting op. Toen het dichterbij kwam zag ik dat het kolom voor kolom volgeschreven was met zwarte inkt. De letters waren voor me leesbaar, en ik las de volgende zinnen: ‘Vervloekt zij hij die steelt, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Vervloekt zij hij die bij de naam van Jehovah een valse eed doet, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Deze vloek zal in het midden van zijn huis komen, daar overnachten en dat huis met zijn hout en zijn steen verwoesten.’

Toen ik hier nog over dacht zag ik een grote kruik. Er was niet zoveel speciaals aan te ontdekken. Alle kruiken zien er hier ongeveer hetzelfde uit, zodat je niet kunt weten wat erin zit, net als je aan het uiterlijk van een mens niet kunt bepalen wat zijn innerlijk is. Maar toen opende de engel die met mij sprak de kruik door de plaat van lood die hem afsloot eraf te halen. Tot mijn grote verbazing kwam er een vrouw uit. Ze was gekleed als een hoer, de belichaming van de zonde. De engel wierp haar terug in de kruik en sloot deze weer af. Daarna zag ik twee andere vrouwen die het grootst mogelijk contrast vormden met de vrouw uit de kruik. Ze waren in helder wit gekleed. Ze hadden grote vleugels en tilden de kruik op. Langzaam vlogen ze omhoog en begonnen in de richting van het noorden, naar Babylon te vliegen. Ik was opgelucht toen ik dat zag: de goddeloosheid werd dus niet in Israël geduld maar zou God daarvan verwijderen!

Toen ik me omdraaide en omhoog keek zag ik aan de horizon tussen twee bergen vier paardenspannen komen. De bergen leken bergen van koper door de rode gloed die daarover lag. De vier paardenspannen hadden paarden van elk verschillende kleuren: de eerst met rode, de tweede met zwarte, de derde met witte en de vierde met gevlekte paarden. Ze reden met grote snelheid en al spoedig zag ik dat de rode, zwarte en witte paarden zich naar het noorden richtten, richting Babylon, en de gevlekte paarden deze kant op kwamen in het zuiden. De paarden kwamen briesend dichterbij en ik sprong opzij naar de kant van de weg. Het span stond echter stil vlak voor mij voor de engel die met mij sprak die naar voren was gelopen en ze tegenhield. Hij sprak tegen die paarden: ‘Doorkruis het land!’ En met grote snelheid en kracht galoppeerden de paarden weg, alles wat hen in de weg stond omverlopend. De rode, zwarte en witte paarden zag ik echter in een rechte lijn naar het noorden stormen. En de engel sprak tegen mij: ‘Dezen hebben mijn geest in het noorden gebracht’. Hieruit begreep ik dat het oordeel over Babel en de bevrijding van Jeruzalem was begonnen.

vrijdag 1 mei 2015

Zecharjah - I

De boeken van het Hebreeuwse Oude Testament kun je naar Joodse manier verdelen in de Torah (wetten van God maar ook de geschiedenis vanaf de schepping), profeten (de boeken met geschiedenis van Israël en profetische woorden of visioenen van God door verschillende profeten gesproken), en geschriften (de overige boeken, waaronder allegorieën en wijsheidsboeken). Wat opvalt aan de profetische woorden of visioenen van God in de profetische boeken is dat ze heel beeldend zijn. Daardoor moeten ze op hun hoorders extra indruk gemaakt hebben. Ook werden de woorden gedeeltelijk in poëtische vorm uitgesproken (of gezongen?), zodat ze voor de hoorder nog beter te onthouden geweest moeten zijn.

Om deze indrukwekkende visioenen te begrijpen, moet je soms wel een taal- en cultuurdrempel over. Om die reden heb ik voor mezelf de gezichten van de profeet Zecharjah geprobeerd voor te stellen. De naam van Zecharjah betekent: Jehovah herinnert. Hij kreeg het woord van God voor Israël in de tijd dat Israël door Babylonië was ingenomen en de belangrijkste inwoners daarheen waren gedeporteerd. Een groep Israëlieten onder aanvoering van Zerubbabel waren echter vrijgelaten door de Perzische koning Cyrus. Het was zo'n 500 jaar voor de geboorte van Christus.

Ik laat hier de vier visioenen in de eerste drie hoofdstukken van Zecharjah volgen:
Het was nacht. Een diepdonkere nacht waarin wolken vreemd helder afstaken tegen de duisternis op de aarde. Plotseling hoorde ik het langzame klikken van hoeven. Het was ver weg en kwam dichterbij. Mijn handen trilden en ik verborg me in het struikgewas aan de kant van de weg. Wat deed een eenzame reiziger met een ezelskaravaan op een nacht als deze? Maar terwijl ik me dat afvroeg zag ik opeens de oorzaak van het geluid, in het midden van de ravijn voor mij. Er kwam een dieprood paard stapvoets het ravijn binnen. Op het paard zat een man in verhullende kleding, zodat ik zijn gezicht niet kon zien. Het paard stond precies stil tussen de mirten die in de diepte groeiden. Tussen de witte mirten in de donkere nacht leek de kleur van het paard als bloed. Toen het paard stilstond hoorde ik opeens andere hoeven. Ze waren van snelbereden paarden die snel, in galop, dichterbij kwamen. Toen ik beter luisterde hoorde ik dat het van paarden uit verschillende richtingen moest zijn. Na korte tijd reden er achter elkaar van verschillende richtingen andere ruiters bij de eerste ruiter. Ze reden op bloedrode, op zachtbruine, en op blinkend witte paarden. Wie reisde er nu met paarden, behalve Koninklijke boden of adjudanten? Dat zij ’s nachts reisden wees erop dat het een geheime missie was. En wie was de Koning in het midden van de mirten? Wat kwamen de boden van alle kanten van Israël hier, in het midden van Israël, aan deze Vorst rapporteren, en wat zou zijn missie zijn? Waarom had hij het kleine en geringe Israël, met de koningsstad Jeruzalem uitgekozen als doel? (Zech. 1, 7-17)

De volgende nacht sliep ik in een kleine open ruimte omringd door een aantal grote bomen. Mijn handen warmde ik aan mijn eigen kleine vuur, en ik was daarmee vergenoegd tot ik in de verte een licht zag flikkeren. Ik sloop erheen, en zag van een afstandje al dat het een kampvuur was. Maar toen ik dichterbij kwam sidderde ik. Rondom het kampvuur lagen van de vier zijden van de windstreken vier grote slagtanden. Het waren enorme gekromde slagtanden die met de punten naar het midden van het vuur gericht waren en waaruit als het ware de vlammen voortgekomen leken te zijn. Ze vervulden me meteen met afschuw alsof ik het bloed van velen die deze tanden verwond hadden kon zien. Plotseling echter zag ik vanuit de schaduwen vier mannen opdoemen die met zich zagen meedroegen en ander gereedschap. Ze stootten de tanden omver en begonnen ze te verdelen. Na enige tijd was er van de tanden niets meer over, doofden ze het vuur en vertrokken ze met hun fakkels in alle richtingen, zodat het was alsof er niets geweest was. Het schokte me, omdat ik het gevoel had dat er een grote macht zojuist in een handomdraai vernietigd en weggenomen was. (Zech. 1, 18-21)

Toen ik de volgende dag met mijn ezel stilhield niet ver van Jeruzalem, zag ik tussen de reizigers op de Koninklijke weg een die me uitermate veel belangstelling inboezemde. Waarom precies kan ik niet zeggen; er was iets in zijn trekken dat me ontzag inboezemde. Met zich droeg hij een meetsnoer zoals dat gebruikt wordt om akkers of gebouwen uit te meten. Ik moet hem aangestaard hebben, want op een gegeven moment toen hij dichtbij was keek hij mij onbevangen aan. Terwijl het bloed me naar het hoofd steeg groette ik hem met Sjalom! Meteen liet ik er zonder verder na te denken op volgen: Waar bent u naar op weg? Hij keek me met heldere ogen aan en antwoordde zonder reserve: Naar Jeruzalem, om haar toekomstige omtrek uit te meten. Meteen vervolgde hij zijn weg. Ik verbaasde me hogelijk over dit antwoord, maar er was iets in zijn stem wat me niet de gelegenheid gaf om zijn woorden in twijfel te trekken. Wie zou er ooit heel Jeruzalem opmeten? Alleen iemand wie Jeruzalem tot zijn bezit rekenen zou. Iets herinnerde mij aan de onbekende Vorst die ik in de nacht tussen de mirten had zien staan. Ik zag dat de reiziger met het meetsnoer een andere man die uit de richting van Jeruzalem kwam, staande hield en daar enkele woorden mee wisselde. Deze man haastte zich tot mij en sprak: ‘Wat betreft de omtrek van Jeruzalem moet u dit weten van mijn Meester. Jeruzalem zal zodanig vervuld worden dat ze ver buiten haar muren zal treden. Er zal zelfs geen muur meer nodig zijn. En Jehovah zal een muur van vuur om haar heen zijn, en de stad met heerlijkheid vervullen. Dit is het woord van Jehovah: vlucht uit Babel, want Israël zal uitgebreid en Babel zal beroofd worden. En dit is Zijn belofte: Jehovah zal in het midden van u wonen, en hij zal vele heidenvolken aan u toevoegen.’ (Zech. 2)

Daarna droomde ik van het volgende. Ik bevond me in het Koninklijke paleis, in de raadzaal. De Vorst die ik eerder had gezien zat daar om recht te spreken. Toen ik zag wie er voor hem stond was het alsof ik in een afgrond viel. Het was namelijk Joshua, de hogepriester, die juist dit jaar uit Babel terug was gekomen en bij de herbouwing van de tempel aanwezig was. Voor welk vreselijk misdrijf stond hij terecht? Hoe had het zover kunnen komen dat hij voor het recht gedaagd was? Zijn prachtige hogepriesterlijk gewaad was bevlekt en gescheurd. Verder naar rechts stond een aanklager die er zeer belangrijk en welgesteld uitzag. Hij droeg meerdere gouden ringen aan zijn vingers. Het viel me op dat zijn rede welsprekend was en veel bijval oogstte. De Vorst ging aan het eind van zijn toespraak staan en sprak met een stem die door heel het paleis te horen was tegen de aanklager: ‘Jehovah zal u bestraffen, satan! Is deze Joshua niet een brandhout dat uit het vuur gered is?’ Daarna sprak hij tot zijn dienaren die om hem heen stonden: ‘Doe hem deze klederen uit, en geef hem nieuwe.’ Terwijl dit gebeurde wachtte ik en de andere omstanders met spanning op het uiteindelijke vonnis. De Vorst sprak dit vonnis uit: ‘Zo zegt Jehovah: Indien u in Mijn weg wandelt zult u in Mijn tempel dienen. U en de andere priesters en levieten zullen tot een wonderteken zijn dat Mijn dienaar naar deze tempel zal komen. Over de stenen van de tempel die Ik in uw bijzijn gelegd heb, zullen zeven wachters waken; ik zal er Mijn Naam in graveren ten teken van dat deze tempel aan Mijn eer gewijd is, en ik zal de ongerechtigheid van dit land op een dag wegnemen. En vanaf die dag zal er grote overvloed in het land zijn!’ (Zech. 3)

Ik hoop dat deze beelden van uitverkiezing, verlossing, zegening en vergeving ook nu nog tot zegen mogen zijn!