Ik werd wakker als uit een slaap. In de ochtendschemering zag ik een zachte gloed van licht; het kwam van een kandelaar van goud. De kandelaar had zeven armen met lampen die brandden, net als in de tempel het geval geweest was. Ze leken een licht te verspreidden dat heel de aarde bevatte. Hoger dan die kandelaar zag ik een schaal waaruit zeven pijpjes naar de zeven lampen van de kandelaar liepen. Deze schaal was vol met olijfolie en ik kon de gouden olijfolie uit de pijpjes in de lampen zien druppen. Rechts en links van de schaal verhieven zich twee jonge olijfbomen. Toen ik beter keek zag ik dat er van de takken van deze olijfbomen olie drupte in twee toevoerkanalen naar de schaal bij de kandelaar. Het opvallendst aan wat ik zag vond ik de stilte. Er was niemand bij de kandelaar nodig om de olie bij te vullen. Er was niemand bij de olijfbomen die de olijven ervan plukte, de olie eruit perste, kruiken ermee vulde, deze naar de kandelaar toebracht; en toch was er licht. Er was geen menselijke inspanning voor nodig; de twee olijfbomen liet God groeien en olie geven. Daarna verdween dit gezicht, maar het liet zijn afdruk in mijn herinnering achter.
Terwijl ik overdag aan deze dingen dacht, voelde ik me ineens ongemakkelijk alsof ik werd gadegeslagen. Een huivering trok door me en ik keek om me heen. Eerst stelde me dat gerust omdat ik niets zag. Tot ik mijn ogen opsloeg en daar het volgende gezicht zag wat me verschrikte: ik zag in de lucht een stuk papyrus van ongeveer tien meter breed, en wel zo’n twintig meter lang. Het kwam mijn richting op. Toen het dichterbij kwam zag ik dat het kolom voor kolom volgeschreven was met zwarte inkt. De letters waren voor me leesbaar, en ik las de volgende zinnen: ‘Vervloekt zij hij die steelt, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Vervloekt zij hij die bij de naam van Jehovah een valse eed doet, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Deze vloek zal in het midden van zijn huis komen, daar overnachten en dat huis met zijn hout en zijn steen verwoesten.’
Toen ik hier nog over dacht zag ik een grote kruik. Er was niet zoveel speciaals aan te ontdekken. Alle kruiken zien er hier ongeveer hetzelfde uit, zodat je niet kunt weten wat erin zit, net als je aan het uiterlijk van een mens niet kunt bepalen wat zijn innerlijk is. Maar toen opende de engel die met mij sprak de kruik door de plaat van lood die hem afsloot eraf te halen. Tot mijn grote verbazing kwam er een vrouw uit. Ze was gekleed als een hoer, de belichaming van de zonde. De engel wierp haar terug in de kruik en sloot deze weer af. Daarna zag ik twee andere vrouwen die het grootst mogelijk contrast vormden met de vrouw uit de kruik. Ze waren in helder wit gekleed. Ze hadden grote vleugels en tilden de kruik op. Langzaam vlogen ze omhoog en begonnen in de richting van het noorden, naar Babylon te vliegen. Ik was opgelucht toen ik dat zag: de goddeloosheid werd dus niet in Israël geduld maar zou God daarvan verwijderen!
Toen ik me omdraaide en omhoog keek zag ik aan de horizon tussen twee bergen vier paardenspannen komen. De bergen leken bergen van koper door de rode gloed die daarover lag. De vier paardenspannen hadden paarden van elk verschillende kleuren: de eerst met rode, de tweede met zwarte, de derde met witte en de vierde met gevlekte paarden. Ze reden met grote snelheid en al spoedig zag ik dat de rode, zwarte en witte paarden zich naar het noorden richtten, richting Babylon, en de gevlekte paarden deze kant op kwamen in het zuiden. De paarden kwamen briesend dichterbij en ik sprong opzij naar de kant van de weg. Het span stond echter stil vlak voor mij voor de engel die met mij sprak die naar voren was gelopen en ze tegenhield. Hij sprak tegen die paarden: ‘Doorkruis het land!’ En met grote snelheid en kracht galoppeerden de paarden weg, alles wat hen in de weg stond omverlopend. De rode, zwarte en witte paarden zag ik echter in een rechte lijn naar het noorden stormen. En de engel sprak tegen mij: ‘Dezen hebben mijn geest in het noorden gebracht’. Hieruit begreep ik dat het oordeel over Babel en de bevrijding van Jeruzalem was begonnen.
Terwijl ik overdag aan deze dingen dacht, voelde ik me ineens ongemakkelijk alsof ik werd gadegeslagen. Een huivering trok door me en ik keek om me heen. Eerst stelde me dat gerust omdat ik niets zag. Tot ik mijn ogen opsloeg en daar het volgende gezicht zag wat me verschrikte: ik zag in de lucht een stuk papyrus van ongeveer tien meter breed, en wel zo’n twintig meter lang. Het kwam mijn richting op. Toen het dichterbij kwam zag ik dat het kolom voor kolom volgeschreven was met zwarte inkt. De letters waren voor me leesbaar, en ik las de volgende zinnen: ‘Vervloekt zij hij die steelt, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Vervloekt zij hij die bij de naam van Jehovah een valse eed doet, want deze vloek zal over hem komen en hij zal uitgeroeid worden. Deze vloek zal in het midden van zijn huis komen, daar overnachten en dat huis met zijn hout en zijn steen verwoesten.’
Toen ik hier nog over dacht zag ik een grote kruik. Er was niet zoveel speciaals aan te ontdekken. Alle kruiken zien er hier ongeveer hetzelfde uit, zodat je niet kunt weten wat erin zit, net als je aan het uiterlijk van een mens niet kunt bepalen wat zijn innerlijk is. Maar toen opende de engel die met mij sprak de kruik door de plaat van lood die hem afsloot eraf te halen. Tot mijn grote verbazing kwam er een vrouw uit. Ze was gekleed als een hoer, de belichaming van de zonde. De engel wierp haar terug in de kruik en sloot deze weer af. Daarna zag ik twee andere vrouwen die het grootst mogelijk contrast vormden met de vrouw uit de kruik. Ze waren in helder wit gekleed. Ze hadden grote vleugels en tilden de kruik op. Langzaam vlogen ze omhoog en begonnen in de richting van het noorden, naar Babylon te vliegen. Ik was opgelucht toen ik dat zag: de goddeloosheid werd dus niet in Israël geduld maar zou God daarvan verwijderen!
Toen ik me omdraaide en omhoog keek zag ik aan de horizon tussen twee bergen vier paardenspannen komen. De bergen leken bergen van koper door de rode gloed die daarover lag. De vier paardenspannen hadden paarden van elk verschillende kleuren: de eerst met rode, de tweede met zwarte, de derde met witte en de vierde met gevlekte paarden. Ze reden met grote snelheid en al spoedig zag ik dat de rode, zwarte en witte paarden zich naar het noorden richtten, richting Babylon, en de gevlekte paarden deze kant op kwamen in het zuiden. De paarden kwamen briesend dichterbij en ik sprong opzij naar de kant van de weg. Het span stond echter stil vlak voor mij voor de engel die met mij sprak die naar voren was gelopen en ze tegenhield. Hij sprak tegen die paarden: ‘Doorkruis het land!’ En met grote snelheid en kracht galoppeerden de paarden weg, alles wat hen in de weg stond omverlopend. De rode, zwarte en witte paarden zag ik echter in een rechte lijn naar het noorden stormen. En de engel sprak tegen mij: ‘Dezen hebben mijn geest in het noorden gebracht’. Hieruit begreep ik dat het oordeel over Babel en de bevrijding van Jeruzalem was begonnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten