1 Een psalm van David, voor de koorleider, bij fluitspel.
2 HEERE, neem mijn woorden ter ore,
let op mijn zuchten.
3 Sla acht op mijn stem als ik roep,
mijn Koning en mijn God,
want tot U bid ik.
4 's Morgens hoort U mijn stem, HEERE;
's morgens leg ik mijn gebed voor U neer
en zie ik naar U uit.
5 Want U bent geen God Die vreugde vindt in goddeloosheid,
de kwaaddoener zal bij U niet verblijven.
6 De dwazen blijven niet staande
voor Uw ogen.
U haat allen die onrecht bedrijven,
7 U brengt de leugenaars om.
Van de man van bloed en bedrog
heeft de HEERE een afschuw.
8 Ik echter zal door Uw grote goedertierenheid
Uw huis binnengaan,
mij buigen naar Uw heilig paleis
in vreze voor U.
9 HEERE, leid mij in Uw gerechtigheid,
omwille van mijn belagers;
maak Uw weg vóór mij recht.
10 Want in hun mond is niets wat betrouwbaar is,
hun binnenste is enkel verderf,
hun keel is een open graf,
met hun tong vleien zij.
11 Verklaar hen schuldig, o God,
laat hen ten val komen met hun opvattingen;
verdrijf hen om hun vele overtredingen,
want zij zijn U ongehoorzaam.
12 Maar laat verblijd zijn allen die tot U de toevlucht nemen,
laat hen voor eeuwig juichen
omdat U hen beschut;
laat in U van vreugde opspringen
wie Uw Naam liefhebben.
13 U immers zegent de rechtvaardige, HEERE;
U omringt hem met goedgunstigheid als met een schild.
Bevreemdend:
Er zijn verschillende dingen die ons vreemd kunnen voorkomen in deze psalm. Allereerst het gebed om de val van de goddeloze. David bidt heel duidelijk of God zijn belagers - die liegen en vleien (vers 10) - schuldig wil verklaren, ten val wil brengen en en wil verdrijven (vers 11).
Er staat niet letterlijk bij wat dit 'ten val brengen' en 'verdrijven' inhoudt: betekent het 'ontmaskeren' en 'macht ontnemen' of betekent het ook 'doden'? Als je even zoekt op de Hebreeuwse woorden voor 'doden' (harag/mawat/harab/nakah) in het bijbelboek Psalmen (waar meerdere psalmen van David in voorkomen) vind je dat er geen enkele keer gebeden wordt of God vijanden wil doden (mogelijk met uitzondering van Psalm 55 vers 16, waar ik de vertaling "De dood zal hen overvallen" prefereer boven "Laat de dood hen overvallen"). In Psalm 59 staat het zelfs letterlijk in negatieve zin: "Dood hen niet, anders vergeet mijn volk het; doe hen rondzwerven door Uw kracht, werp hen neer, Heere, ons schild" (Psalm 59 vers 11). In deze en andere psalmen bidt David dus wel om hulp tegen zijn belagers maar laat hij aan God over hoe God moet helpen. Dat getuigt van het geloof dat God weet wat goed is en niet specifiek om een bepaalde gunst gevraagd hoeft te worden. Het getuigt er ook van dat David zich niet zover door haat of wraak laat leiden dat hij de dood van zijn belagers wenst; zijn motief is duidelijk het vragen om hulp en niet wraak of haat.
Herkenbaar:
Herkenbaar is dat David - op dat moment koning van Israël - God zijn Koning noemt. God is dus de hoogste Koning. Dit is mijns inziens ook de vergelijking aan het begin die de rest van de psalm kleurt: David gebruikt het beeld van iemand die zich tot de koning wendt om hulp en bescherming. David vraagt God om recht te spreken (vers 9 en 11) en een beschermheer te zijn (vers 12 en 13).
Herkenbaar is ook de tekst die door de apostel Paulus wordt geciteerd in de brief aan de gemeente van Rome om aan te geven wat er allemaal mis is met de mens.
"Want in hun mond is niets wat betrouwbaar is,Het niet (compleet) weergeven van de waarheid is inderdaad een van de meest herkenbare zonden, waarbij bijna iedereen zal moeten toegeven dat hij of zij daar ook wel eens aan schuldig is. Toch is deze tekst wat radicaler: het geeft aan dat heel ons spreken van egoïsme en daardoor gedeeltelijke onwaarheid doortrokken is.
hun binnenste is enkel verderf,
hun keel is een open graf,
met hun tong vleien zij."
Profetisch:
De psalm gaat allereerst over hoe God als Koning in ons dagelijks leven regeert. God beschermt en straft in dit leven, hoewel ook mensen die God niet achten uiterlijke voorspoed en rijkdom hebben en gelovigen uiterlijke tegenslagen en armoede (zie psalm 73). Deze psalm is echter ook profetisch toe te passen op het komende Koninkrijk van God. Daarvan sprak Jezus dat het dichtbij gekomen is voor iedereen, en dat de wereld geoordeeld zal worden bij Zijn wederkomst uit de hemel. Dat betekent enerzijds inderdaad een Koninkrijk wat de val en verdrijving van de ongehoorzamen aankondigt (vers 11). Daarnaast zal dit een Koninkrijk zijn waar degenen die tot God de toevlucht hebben genomen, eeuwig zullen juichen omdat God hen beschut, en van vreugde zullen opspringen wie Gods Naam liefhebben (vers 12).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten