In eerdere berichten schreef ik over de dienst van verzoening en over Gods rechtvaardigheid en heiligheid in het bijbelboek Leviticus. Dit is een vervolg naar aanleiding van de daarop volgende hoofdstukken van Leviticus (vanaf hoofdstuk elf).
Leviticus 11 gaat over "reine" en "onreine" dieren. De reine dieren mochten gegeten worden, de onreine niet gegeten en hun kadavers niet aangeraakt. Leviticus 12 gaat over onreinheid bij kraamvrouwen, Leviticus 13-14 over onreinheid bij de ziekte van melaatsheid en Leviticus 15 over onreinheid bij andere ziekten of omstandigheden. De kernwoorden zijn dus "rein" en "onrein".
Wat is "rein" en "onrein" eigenlijk, en wat leren deze wetten ons over God? Ik vind het opmerkelijk dat de apostel Paulus de wetten in Leviticus 11 bijvoorbeeld rekent tot symbolische wetten ("schaduwen") in de brief aan de gemeente in Kolosse (hoofdstuk 2, vers 17). De symboliek is me niet meteen duidelijk - ze klinken vooral als erg praktische wetten op gebied van hygiëne en gezond eten, waarin de Bijbel zijn tijd ver vooruit was (zie ook het boek 'Moderne wetenschap in de Bijbel').
Maar dat is hoe ik met mijn moderne bril, met de inzichten van nu, naar deze wetten kijk, besef ik me door de woorden van Paulus. De wetten van Leviticus waren in hun tijd onbegrijpelijk en onverklaarbaar anders: er was geen wetenschappelijke verklaring waarom juist dat ene dier gegeten mocht worden, geen verklaring waarom je op die manier met melaatsen om moest gaan (bacteriën waren nog niet zichtbaar in die tijd), geen verklaring voor de andere wetten over onreinheid. De wetten van God waren hoger dan de gedachten van mensen, heel anders dan de gewoonten van de tijd, onverklaarbaar anders. En dat is precies wat we ervan over God leren: Gd is hoger dan onze gedachten, Hij weet wat goed voor ons is ook als wij het niet begrijpen. Hij is onze Schepper die ons en Zijn schepping door en door kent. Wij worden onrein op manieren die wet niet eens weten en God reinigt ons op manieren die wij niet konden bedenken. God is totaal anders dan wij, hoger dan wij, volkomen heilig en rein, en wij zijn telkens weer onrein en moeten telkens weer gereinigd worden.
Voor onreinheid was ook een offer nodig - zelfs bij bijvoorbeeld onreinheid van kraamvrouwen na de geboorte van het kindje. Dat is onverwacht, want er is toch geen sprake van "schuld" of "zonde". Toch moest er een brandoffer en zondoffer worden gebracht. Dit benadrukt - denk ik - dat God heilig is, zo heilig dat ook onopzettelijke onreinheid van ons een offer kost om verzoend te worden met God.
Zo leert Leviticus 11-15 dus over Gods heiligheid en onze beperktheid, en over de herhaalde verzoening die ervoor nodig is tussen ons en God.