Naar aanleiding van Leviticus 1-6a stonden we in een vorige bericht stil bij Gods rechtvaardigheid en bij de verzoening die er nodig is voor onze zonden. In de volgende hoofdstukken van Leviticus leren we er nog meer over.
In Leviticus 6b en 7 lezen we hoe de priesters de offers, genoemd in Leviticus 1-6, moeten brengen. Het voelt op het eerste gezicht niet als zo belangrijk, maar daar komen we later op terug. Leviticus 8-10 beschrijft de wijding van Aäron en zijn zonen als priesters.
Levicus 10 beschrijft een zeer schokkende gebeurtenis. Terwijl Aäron en zijn vier zonen net gewijd zijn tot priester, waarbij zeven dagen lang brandoffers, zondoffers en dankoffers aan God werden gebracht, sterven twee van Aärons zonen, Nadab en Abihu, doordat ze niet precies de voorschriften van God volgen. Ze offeren wierook op het reukofferaltaar met vuur dat niet van het brandofferaltaar afkomstig is, maar elders is aangestoken. Als zij daarmee de tabernakel binnen gaan tot vlak voor het heilige der heiligen, waar het reukofferaltaar stond, gaat er een vuur uit van God en doodt hen.
Waarom? Waarom zou God de goede intentie van de twee zonen van Aäron, die Hem waren toegewijd en Hem offers brachten, afkeuren en hen doden op zo'n ongelukkig moment? Het lijkt wreed in onze ogen. Toch kunnen we er bij nader inzien ook iets anders in zien. Dat is dat de symboliek van het offer van zo grote betekenis is en dat het zozeer buiten ons tot stand komt, door Gods genade alleen, dat elke menselijke variatie en afwijking op dit door God geboden offersymbool allerernstigst is. Een bediening van verzoening waarbij het offer buiten ons ligt kan niet samengaan met een bediening waarin wij zelf wel uitmaken hoe God gediend wordt. Als we kijken naar de symboliek van het reukoffer, dan is de boodschap dat het vuur voor ons bidden (de wierookgeur die opstijgt tot God) niet uit onszelf, maar uit God en uit Gods offer moet komen (het vuur van het brandofferaltaar). Onze gebeden moeten niet uit onze naam maar in Jezus' Naam uitgesproken worden en door Zijn Geest aangestoken. Het gaat bij het Evangelie niet om een goedkoop evangelie (zoals Kierkegaard schrijft), maar om een duur betaald Evangelie: door het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon.
Ook andere wetten in Leviticus 6-7 herinneren ons hieraan. Het brandoffervuur moest heel de nacht en dag blijven branden, het brandoffer moest helemaal in as verteerd worden. Het bloed van het offerdier was allerheiligst en mocht absoluut niet buiten de omheining van de tabernakel komen. Zonder brandend altaar kon de dienst van God wel ophouden - zo belangrijk is het offer, dat door Jezus is gebracht, voor onze godsdienst. Ook het graanoffer wat gebracht werd voor God is allerheiligst, en wat ervan overblijft mag alleen in de voorhof gegeten worden. Nog zo'n wet die de heiligheid van het offer benadrukt: het dankoffer mag alleen gegeten worden door mensen die niet onrein zijn. Mensen die door ziekte of andere oorzaak onrein waren, zoals door het aanraken van een vies of dood dier, mochten het niet eten. Zo is het ook bij onze dank aan God van belang dat we het offer van God (de kruisdood van Jezus Christus) niet vervuilen door ons niet aan Gods andere wetten te houden.
Een kernwoord hier is 'heilig'. God is heilig en Gods offerdienst is heilig, dat wil zeggen totaal anders dan wijzelf kunnen verzinnen en doen, volmaakt in plaats van zondig, perfect in plaats van gebrekkig. God alleen kan vervullen wat wij zijn kwijtgeraakt in onze zonde tegen God. Alleen door het offer van de kruisdood van Jezus Christus kunnen wij God dienen, als we het op onze eigen manier proberen, al is het met de beste bedoelingen, dan zijn we reddeloos verloren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten