De mens die zich aan eerbied onderwerpt is volgens hem als een kameel: hij draagt graag zwaar, om zich in zijn kracht te verheugen; hij lijdt graag: "Oder ist es das: krank sein und die Tröster heimschicken und mit Tauben Freundschaft schließen, die niemals hören, was du willst?" De heelmeester is de bovenmens, de dove is God; de Christen wiens geweten nog aanwijst dat zijn natuur zondig is, en dat God de almachtige is, heeft de wijsheid van deze wereld niet begrepen.
Wie tegen God opstaat is daarom als een leeuw. Nietzsche vergelijkt God met een draak die "Gij zult" heet:
"Du-sollst" liegt ihm an Wege, goldfunkelnd, ein Schuppentier, und auf jeder Schuppe glänzt golden "Du sollst!" Tausendjährige Werte glänzen an diesen Schuppen, und also spricht der mächtigste aller Drachen: "aller Wert der Dinge -- der glänzt an mir."
En als de mens eindelijk niet alleen zijn geweten durft te bevechten, maar zijn geweten overwonnen heeft, is men als een kind -- blanco, om spelenderwijs goddeloos te kunnen zijn.
Het blijft verschrikkelijk om God kleiner voor te stellen, zodat de mens niet meer aan Hem onderworpen wil zijn --- terwijl we maar in de spiegel van ons leven hoeven te kijken om te zien dat we alle kennis over God en van onszelf kwijt zijn.
Zo kleineert Nietzsche het geweten. "Mensen houden zich wakker, om beter te kunnen slapen" --- ziedaar de karakterschets van wie zich laat beangstigen door het geweten. "Een zeer aanstekelijke slaap", spot hij verder. Voor de mens die voelt dat het doen van de wet hem rust in zijn geweten brengt, is dit een hard gelag.
Gelukkig hebben we niet alleen de woorden van Nietzsche. Gods gaf ons ook Zijn Woord.
Psalm 1
Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters; maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken.
Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.
Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.
1 opmerking:
In de grondtaal staan de tien geboden niet geformuleerd als bijv.: 'gij zult niet stelen', maar: 'gij steelt niet'. Het klinkt als een vanzelfsprekendheid dat je dat gewoon niet doet! Het zijn wetten die je beschermen tegen kwaad van anderen en het ongeluk wat je over jezelf afroept als je zondigt. Dat klinkt een stuk positiever dan Nietzsches drakenverhaal.
Een reactie posten