Het bekendste citaat uit de Tractatus is het "Waarvan men niet spreken kan, daarvan moet men zwijgen". Wittgenstein vond dat hij met het schrijven van de Tractatus wel genoeg had laten zien, en is consequent uit de filosofie gestapt (zijn terugkeer was enkele jaren later).
"De meeste stellingen en vragen die je kunt vinden in filosofische werken zijn niet onwaar maar onzin. Logischerwijs kunnen we geen antwoord geven op vragen van deze soort, maar alleen vaststellen dat ze onzin zijn. De meeste stellingen en vragen van filosofen komen voort uit ons falen om de logica van onze taal te begrijpen. (...) En het is niet verwonderlijk dat de diepste problemen eigenlijk helemaal geen problemen zijn." (stelling 4.003)Deze Wittgenstein was ervan overtuigd dat zijn Tractatus de grenzen stelde van wat er filosofisch te zeggen viel.
In een artikel dat ik las (in Fundamenteel, verenigingsblad van Solidamentum) citeert de schrijver (prof. dr. ir. C. Roos) een aantal interessante gedeelten rond de Tractatus. Bijvoorbeeld stelling 6.52:
"Wij voelen dat zelfs als alle mogelijke wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze levensproblemen nog helemaal niet zijn aangeroerd. Er blijft dan weliswaar geen vraag meer over; en juist dat is het antwoord."De schrijver stelt: "De eerste zin in deze stelling is mijns inziens een kernzin in [Wittgensteins] werk. Naast het deel van de werkelijkheid waarmee de wetenschap zich bezighoudt is er nog een ander deel."
Had Wittgenstein werkelijk oog voor dat "andere deel" toen hij de Tractatus schreef? Een artikel in 'The Philosopher', deel LXXXIX maakte voor mij duidelijk dat Wittgenstein inderdaad heel andere banden met ethiek had dan de logisch positivisten wilden. Het gaat in het bijzonder over de invloed van de Russische schrijver Leo Tolstoy op Wittgenstein. Tolstoy had echter wel heel andere ideeën over God dan de christelijke.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten