In mijn eigen opvatting over de kennisvermogens van de mens maak ik een onderscheid tussen weten van standen van zaken (hoe? wanneer? welke oorzaak?) en het kennis van zijn en van zin (wat?). We kunnen het eerste nog, het tweede vermogen is gehavend of verdwenen. Ons ontbreekt kennis van God -- tot Gods Geest ons zelf bekendmaakt Wie God is, uit Gods Woord. De natuurwetenschap lijkt hoogtij te vieren doordat ons existentiële kennis ontbreekt.
Logica en wiskunde zijn begrensd in zichzelf -- dat bewijst de onvolledigheidsstelling van Gödel. Ook andere wiskundige problemen hebben de indicatie gegeven dat meer dingen onbewijsbaar of relatief (axiomatisch) zijn. Het doel van kennis van de natuur is dus niet om verstand en getal te isoleren: de orde in de schepping is veelvormiger dan dat het in één logisch stelsel te vatten zou zijn, het is meervormig.
De mens is volgens het Christelijke wereldbeeld gemaakt om de Schepper te kennen --- zonder die kennis zijn we los van de diepste betekenis van het bestaan, "ongelukkig, zonder God in de wereld" (Efeze 2:12). Luther schrijft in zijn verklaring van de brief aan de Galaten dat (kennis van) de geschapen werkelijkheid is als middel tot kennis van God:
Dit uitwerksel of die vertoning Gods nu is het ganse schepsel. Daarenboven handelt of spreekt God niet met ons van aangezicht tot aangezicht, maar bedekt en achter het schepsel, Zijn gewrocht, vertoning, verborgen, dat is, gelijk Paulus zegt: Wij zien nu God door een spiegel in een duistere rede, maar dan zullen wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht (1 Korinthe 13:12). Daarom kunnen wij die spiegels niet ontberen, maar er wordt voorzichtigheid geëist, om God van dat schepsel, of uitwerksel te onderscheiden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten