woensdag 16 februari 2011

De band door de tijd

Als het over klassieke filosofen gaat, word ik altijd geslingerd tussen twee dimensies: zijn andere mensen verschillend of hetzelfde? Allebei, maar in een verschillend aspect. Er zijn veel verschillen op te noemen, er zijn ook veel overeenkomsten op te noemen. Wat zwaarder weegt is wat wij het zwaarst wegen.

Voor mij weegt overeenkomst het zwaarst. Mensen zijn medemensen. Onder de o zo verschillende filosofische systemen ligt volgens mij, onder de oppervlakte, een werkelijk leven. De waarde van een filosofisch systeem inzien betekent die sporen van leven opzoeken en meebeleven — of tot leven wekken (zie mijn eerdere bericht over Joodse filosofie, en over 'belangrijke filosofen').

Betekent dat dat er geen onware filosofie bestaat, of dat elke filosofische uitspraak geldig is alleen binnen een kader van de tijd, ofwel een 'discours' (zoals de Franse filosoof Foucault (1926-1984) zou zeggen)? Allereerst: zeker bestaat er onware filosofie; volgens definitie natuurlijk altijd binnen het discours — een discours kan niet onwaar zijn, hoogstens kan het zo zijn dat binnen een discours niet genoeg of geen ware uitspraken gedaan kunnen worden, maar dat terzijde. Wat afhankelijkheid van discours betreft: er is inderdaad altijd een mate van afhankelijkheid van discours: datgene wat besproken wordt en dat wat onbesproken blijft. Onze begrippen kunnen met de tijd verfijnder worden, grover worden, of vervangen worden. Maar dat betekent niet dat alle betekenis discontinu is — ik ben er tenminste van overtuigd dat er belangrijke woorden zijn die ik hier schrijf met een realiteitswaarde die continu is, in overeenstemming met eerdere generaties christenen. Ook waarden veranderen met de tijd: in verschillende tijdperken worden verschillende begrippen meer of minder gewaardeerd; maar die verschillende waarderingen kunnen elkaar ook aanvullen in plaats van tegenspreken. Ook discontinuïteit en continuïteit van uitspraken moeten precies onderscheiden worden.

Het voorgaande bevindt zich al binnen een discours: bepaalde begrippen, bepaalde waarde aan begrippen. Maar die begrippen zijn niet allemaal arbitrair, en die waardering is zeker niet imaginair, door de continuïteit van realiteitswaarde die ik al noemde. Waarderingen die volgens mij de eeuwen verduren zijn de waardering van waarheid, de waardering van het goede en rechtvaardige, de waardering van geluk. Los van de ornamenten die de tijd deze begrippen kan geven, bezitten ze mijns inziens een realiteit die niet herleidbaar is naar andere begrippen. Waarheid is niet te herleiden tot wat praktisch werkt, of tot wat onze behoeftes serieus neemt — waarheid is wat echt zo is. Het goede is niet te herleiden tot wat wij werkelijk willen (geluk), hoewel het evenals bij Aristoteles ook in de christelijke filosofie samen op kan gaan. Geluk is niet te herleiden tot waarheid of rechtvaardigheid, hoewel dat noodzakelijke voorwaarden zijn voor geluk.

Bovenstaande is niet pretentieloos, maar heeft ook niet de pretentie om de belangrijkste waarheid, en zeker niet het grootste goed of geluk hier te willen vatten. Meta-filosofie heeft weinig waarde voor mij, tenzij het aan God als oorsprong is verbonden. Daarin waardeer ik de woorden van Augustinus:
Echt geluk is zich in u te verheugen, o God, die de Waarheid bent, u, mijn God, mijn ware Licht, naar wie ik uitzie voor verlossing. Dit is het geluk dat allen zoeken. (Belijdenissen X, §23)

maandag 7 februari 2011

Werkelijkheid en fictie

Wat is de verhouding tussen werkelijkheid en wat we 'mogelijke werelden' noemen, zoals in romans, films, creatieve kunst? Het antwoord lijkt me niet gemakkelijk, maar wel belangrijk voor onze omgang met de werkelijkheid. Immers, een roman kan je gemakkelijk 'van de wereld' brengen, zodat het stoppen met lezen is als het wakker worden na een droom. Is dat absent zijn van de werkelijkheid geen schade of zelfbedrog?

'Van de wereld' zijn is altijd schadelijk als het ten koste gaat van de praktische werkelijkheid. We zijn verantwoordelijk voor wat we doen of niet doen.

Maar als de werkelijkheid geen praktisch beroep op ons doet, is fantasie dan nog steeds schadelijk omdat we de werkelijkheid ontwijken? Dit is een vraag naar de verhouding tussen de werkelijkheid en wat we 'mogelijke werelden' noemen.

In het verleden is die vraag op verschillende manieren beantwoord. Voor de middeleeuwse interpretatie van Aristoteles was de wereld een noodzakelijke wereld. Voor het laat-middeleeuwse nominalisme was de wereld eerder een toevallige wereld, bepaald door de vrije wil van God. De moderne filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716) benaderde de werkelijkheid vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid. Leibniz noemde de werkelijkheid, het resultaat van Gods wil, de 'beste van alle mogelijke werelden'.

Aan de status van de werkelijkheid vanuit 'extern' oogpunt hoeft nog niet een zelfde status vanuit 'intern' oogpunt verbonden te zijn. Als de wereld 'vanuit het oogpunt van de eeuwigheid' (Spinoza) de beste is, kunnen er vanuit het oogpunt van de mens nog onvervulbare wensen zijn, die ook niet negatief beoordeeld hoeven te worden. Bovendien kunnen gedachten aan mogelijke werelden buiten het wensen om ook nog altijd positief zijn.

Maar goed, ik zou naar aanleiding hiervan behoedzaam de volgende overwegingen willen noemen:
  • Veel van onze gedachten aan mogelijke werelden zijn vergeven van bedrog. Bijvoorbeeld, bedrog over wie wij zijn, bedrog over wie de ander is, bedrog over hoe de wereld is. En bedrog is altijd schadelijk.
  • Maar mogelijke werelden kunnen ook door analogie waar zijn. Ik denk dan vooral aan het voorbeeld van een fabel: niets in het verhaal is waar, behalve de les van het hele verhaal.
  • Veel van onze gedachten aan mogelijke werelden gaan samen op met het wensen ervan (maar: dat is in principe niet negatief). Het is praktisch onmogelijk om 'neutraal' te zijn, ook ten opzichte van 'mogelijke werelden'.
  • Vervolgens, onvervulbare wensen zijn dwaas tenzij ze toch een zekere mate van vervulbaarheid dragen. Het is dwaas om iets te wensen wat nooit kan, hoewel het niet helemaal dwaas is om iets te wensen wat met een zeer kleine kans kan of iets wat in de toekomst kan. Immers, het eerste ontkent de menselijke conditie, het tweede niet.
  • Maar: het is niet gemakkelijk om onderscheid te maken tussen mogelijkheid en onmogelijkheid. Volgens Descartes bezaten alle creatieve voorstellingen van de mens gebaseerd op heldere en onderscheiden ideeën toch een zekere waarheidswaarde, omdat God deze voorstellingen toch waar kon maken. Creativiteit is voor iemand die in God als Schepper gelooft op deze manier niet gauw dwaas.
  • Echter, veel van onze wensen voor mogelijke werelden gaan buiten God om, en als er iets volgens christelijke filosofie dwaas is, is dat het. God is immers de bron van het leven en van de toekomst.
  • Wensen van 'mogelijke werelden' hoort bij de menselijke conditie, maar het omgaan met de werkelijkheid behoort er evenveel toe: dus onze gedachten of wensen moeten de opgave van de werkelijkheid niet verduisteren of vervreemden. Voor iemand die in een almachtige God van hemel en aarde gelooft is de werkelijkheid inderdaad een opgave: misschien niet de 'beste van alle mogelijke werelden' vanuit ons perspectief, maar toch een door God gegeven wereld voor ons perspectief.

Ik hoop dat ik met deze overwegingen een evenwichtige beschouwing heb kunnen geven. In een wereld waarin fictie steeds overtuigender (audiovisueel) en talrijker wordt, wordt een bepaling van de houding ten opzichte daarvan van levensbelang — denk ik. Oh ja, zie ook mijn oudere berichten met het label 'fictie'.