De Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz schrijft in zijn Théodicée (of voluit Essais de Théodicée sur la bonté de dieu, la liberte de l'homme et l'origine du mal, 'Theodicische essays over de goedheid van God, de vrijheid van de mens en de oorsprong van het kwaad') over dit onderwerp. 'Théodicée' betekent 'rechtvaardiging van God', dat wil zeggen dat het uitlegt dat God rechtvaardig en niet onrechtvaardig is in het besturen van de wereld. Door middel van een deterministische tijdmachine waren we in gelegenheid om Leibniz nog wat vragen te stellen over zijn werk.
Interviewer: Hoe kunt u nu zeggen dat God rechtvaardig is, als er lijden op deze wereld is?
Leibniz: Het lijden is inderdaad onderdeel van deze wereld. God kan het kwaad echter gebruiken om iets beters terecht te brengen. Het is voor ons met onze beperkte kennis niet altijd te doorzien wat God ermee beoogt, maar we weten dat Gods wil deze wereld tot stand heeft gebracht en dat God goed is. Bovendien kon Gods verstand voordat hij de wereld schiep alle mogelijkheden en hun gevolgen overzien, en weten we dat God het beste wil. Daarom is deze wereld de beste van alle mogelijke werelden.
Interviewer: Was er dan geen wereld zonder lijden mogelijk?
Leibniz: Het kwaad is inderdaad een noodzakelijke tekortkoming van een creatie als de onze. Deze noodzaak komt niet voort uit Gods wil maar uit het rijk van de eeuwige waarheden (net als wiskundige zekerheden). Een creatie als de onze is beperkt in dat het niet alles kan weten, dat het zichzelf kan bedriegen en dat het andere fouten kan maken. Daaruit ontstaat dus het kwaad en het lijden.
Interviewer: Waarom heeft God dan een wereld gemaakt, als deze noodzakelijk kwaad moet bevatten? Had God dan niet beter niets kunnen maken?
Leibniz: Het toelaten van kwaad heeft ervoor gezorgd dat er groter goed is voortgebracht. Zonder dat kwaad was de wereld minder goed geweest. Ik kan dat niet in detail aantonen, maar van de mogelijkheid dat een kwaad een groter goed voortbrengt zijn meerdere voorbeelden te noemen. Net zoals twee koude stoffen samengevoegd een groot vuur kunnen produceren. Het bestaan van kwaad zorgt er bijvoorbeeld voor dat we beter realiseren wat goed is.
Interviewer: Ik snap het niet. Zou God ons niet zo hebben kunnen maken dat we dat zonder kwaad zouden kunnen inzien?
Leibniz: Nee, dat is een noodzakelijke tekortkoming van een creatie als de onze.
Interviewer: Dat had u al gezegd. Kunt u ook een ander voorbeeld noemen van kwaad wat een groter goed voortbrengt?
Leibniz: Ik heb er enkele in de Théodicée genoemd, maar als u die niet overtuigend vindt kunt u ze vast zelf bedenken. En als u ze niet kunt bedenken komt dat vast omdat u zo gewend bent aan deze wereld, dat het onmogelijk is die consequent anders te denken.
Interviewer: Als God deze hele wereld en zijn gevolgen heeft overzien, gelooft u zeker in determinisme? Er bestaat dus geen vrije wil? Als er een vrije wil bestond zou God namelijk de toekomst niet bekend kunnen zijn, toch?
Leibniz: Hoewel God voor deze wereld heeft gekozen, is de geschiedenis van deze wereld die God van tevoren kon inzien niet deterministisch maar contingent. Contingent wil zeggen dat een bepaalde gebeurtenis niet noodzakelijk is, maar dat in andere omstandigheden er iets anders kan gebeuren. Omdat de geschiedenis van deze wereld contingent is, kunnen we nog steeds zeggen dat we een vrije wil hebben, ook al heeft God deze wereld gemaakt en kon hij voorzien hoe deze zou aflopen. Deze vrije wil wil zeggen dat in andere omstandigheden (in een andere mogelijke wereld) dezelfde persoon uit vrije wil voor iets anders had gekozen. Echter, in déze wereld is de uitkomst van de wil voorspelbaar en daardoor van tevoren te kennen.
Interviewer: Volgens mij klopt deze redenering niet. Als ik nu eens besluit u een andere vraag te stellen dan ik eerst van plan was? Dan kan God dat toch niet voorzien? Bijvoorbeeld hoe oud bent u?
Leibniz: Ik ben nu 64 jaar oud. Uw redenering klopt niet. Elke vrije daad die u doet, heeft namelijk een reden. Als uw vrije daad namelijk geen reden zou hebben, zou u wel spontaniteit hebben maar geen keuzevrijheid, twee eigenschappen die volgens Aristoteles al onderdeel zijn van vrijheid. U stelde deze vraag met als reden mijn vorige antwoord.
Interviewer: Lust u hagelslag? Deze had u niet zien aankomen.
Leibniz: Nee. Ik had deze vraag inderdaad niet zien aankomen, maar God wel.
Interviewer: Wacht even. Mijn vorige vraag was totaal redeloos, dus blijkbaar werkt die keuzevrijheid die Aristoteles noemt niet altijd? Dan vind ik uw argument namelijk niet opgaan.
Leibniz: Soms laat uw wil zich leiden door niet-redelijke zaken blijkbaar zoals uw gevoelens.
Interviewer: Dus eigenlijk bent u in hart en nieren determinist, omdat u zegt dat onze keuzes volledig bepaald zijn door wat er van tevoren gebeurt, maar tegelijk houdt u vol dat we een vrije wil hebben.
Leibniz: Inderdaad is determinisme en vrije wil met elkaar te verzoenen.
Interviewer: En wat als ik niet gedetermineerd wil zijn? Ik ben toch geen computer!
Leibniz: Uw wil zal daarin niets veranderen. Wat is een computer?
Interviewer: Laat maar, het is een soort rekenmachine.
Leibniz: Aha, die bestaan dus nog steeds? Dan was mijn uitvinding tenminste niet voor niets.
Interviewer: Maar wij kunnen dus nooit afwijken van de koers die onze wil heeft ingezet door alle omstandigheden. We kunnen bijvoorbeeld nooit ons leven beteren?
Leibniz: Als u uw leven wilt beteren, kunt en zult u dat doen. Dat betekent namelijk dat die koers al is ingezet door uw wil om uw leven te beteren en dat u gedetermineerd bent om dat te doen. God zal nooit het goede verhinderen, tenzij hij betere redenen heeft om dat te doen. Hij zal alleen soms het kwaad toelaten. We moeten dus voortgaan in onze goede voornemens uit te voeren en mogen erop vertrouwen dat God ze tot een goed einde zal brengen.
Dit interview is een interpretatie van de mening van Leiniz.
maandag 28 november 2016
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten