Ik las vandaag een korte en interessante bespreking van de vraag naar de zin van het leven (in de cursustekst voor het vak algemene moraalfilosofie aan de universiteit van Leuven) door (de – bijna emeritus – hoogleraar) Arnold Burms.
"Het probleem is niet zozeer dat het moeilijk is te weten waarin de zin van het leven zou bestaan. Het problematische is de vraag zelf. Het is immers niet duidelijk wat we te weten willen komen als we vragen naar de zin van het leven." Wat bevestigt of ontkent de uitspraak dat het leven zin heeft? Hoe breed moet het perspectief zijn om dat te garanderen? Burms' conclusie is dat het gaat om een ervaring van zin, zodat een theoretische beschrijving altijd tekort doet. Een ervaring van zin is iets dat ons aanspreekt. "Onze bereidheid tot inspanning, toewijding of overgave wordt op gang gebracht en in stand gehouden door iets dat ons aanspreekt, ons bekoort en onze bewondering of ontzag afdwingt. Die aansprekende kracht ervaren we als iets dat van buiten onszelf komt, dat in zekere zin groter is dan onszelf en ons in die zin ook transcendeert."
Ik zou met betrekking tot die 'inspanning, toewijding of overgave' willen verwijzen naar Augustinus, die duidelijk maakt dat het zoveel verschil maakt waarop we gericht zijn. Het kwaad ontstaat als de liefde of bekoring van de mens gericht wordt op een aspect wat te maken heeft met zichzelf (hoogmoed) of op iets anders dat minder is dan het volmaakte goed dat in God is, waar het dan de plaats van inneemt. Er is daarom een keuze voor de zin van het leven.
Maar ook in het licht van het volmaakte goed zijn er hier en nu gebeurtenissen die ons in ons leven aanspreken. Met betrekking tot die dingen komen nieuwe vragen op. Een lastig aspect van wat ons belangrijk lijkt in het leven, stelt Burms, is dat wat hier of nu in het midden van onze aandacht kan zijn, op een ander moment of in een ander perspectief futiel kan schijnen. Burms geeft het voorbeeld van de ongerustheid van de schrijver Joyce dat zijn 'Finnegans Wake' dat in 1939 gepubliceerd werd, in het licht van de op handen zijnde wereldoorlog onbeduidend zou lijken. Wat nu is, is inderdaad van het meeste belang. Als we hier met catastrofe worden geconfronteerd, houden alle woorden op (zoals ik al eerder heb gesteld). Of juist: als we nu geluk ervaren, kunnen we eerder verdriet vergeten.
Is alle zin dan vluchtig? Voor wie in God gelooft, geldt de volgende redenering: Wat nu is, is meest relevant — Wat altijd is, is dus altijd relevant — God is altijd, en dus blijvend relevant en nooit vergankelijk voor ons. Voor een filosofische God is dit nog een lege uitspraak, maar voor de God van hemel en aarde niet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten