vrijdag 13 november 2009

Niets is zonder grond

Wie het werk van de Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-1976) wil lezen, stuit als eerste op de muur van zijn taalgebruik. Volgens Roger Scruton probeert hij af en toe het onzegbare te verwoorden, waardoor zijn manier van schrijven gekarakteriseerd kan worden als het pontificaal formuleren van moeilijk toegankelijke betekenissen.

Hieronder als voorbeeld de slotpassage aan het eind van zijn lezing over Het beginsel van grond wat me besluiten deed het gelijknamige boekje te kopen. Heidegger zet daarin het rekenende denken tegenover het bezonnen denken:

Zijn wordt als grond ervaren. De grond wordt als ratio, als rekenschap uitgelegd. De mens is het rekenende levende wezen. Dit alles loopt ondanks allerlei variaties consequent door heel de geschiedenis van het westerse denken. Dit denken heeft als het moderne Europese denken de wereld het huidige wereldtijdperk, het atoomtijdperk binnengevoerd. Met het oog op dit eenvoudige en voor Europa tegelijk onheilspellende feit, vragen wij:
Put de genoemde definitie, dat de mens het animal rationale is, het wezen van de mens uit? Zijn behelst grond - is dat het laatste woord dat over het zijn gezegd kan worden? Of blijft het wezen van de mens, blijft zijn toebehoren aan het zijn, blijft het wezen van het zijn altijd nog het gedenkwaardige en verbijsterender dan ooit? En als het er zo voor staat, mogen we dit gedenkwaardige dan prijsgeven ten gunste van razernij van het uitsluitend rekenende denken en zijn immense successen? Of zijn we eraan gehouden wegen te ontdekken waarop het denken aan het gedenkwaardige kan beantwoorden, in plaats van, behekst door het rekenende denken, aan het gedenkwaardige voorbij te denken?
Dat is de vraag. Het is de wereldvraag van het denken. Van de beantwoording van die vraag hangt af wat er van de aarde en van het bestaan van de mens op deze aarde terecht komt. (p. 162).
Nu is dit niet de moeilijkste passage, en het is al helemaal snel duidelijk dat het niet om niks gaat: "het is de wereldvraag van het denken". Heidegger legt in deze lezing uit dat het moderne denken door het rücksichtslos hanteren van het belangrijkste logische principe - het principium magnum, grande et nobilissimum, aldus Leibniz: het grote, machtige en alom bekende en meest verheven principe - van het beginsel van grond - eenvoudiger gezegd: het principe dat alles wat is noodzakelijk een grond heeft - de mensen ertoe brengt om aan het belangrijkste voorbij te gaan, en zich te laven aan het 'rekenende denken', wat het wezen van de mens uitput.

Het principe van het beginsel van grond, wat luidt Nihil est sine ratione ("Niets is zonder grond"), omschrijft Heidegger als "alles, dat wil zeggen elk iets wat hoe dan ook is, heeft een grond". Iets wat bestaat, moet dus een grond hebben. 'Grond' hoeft niet persé 'oorzaak' te zijn, want als we stellen dat "Socrates is sterfelijk" op grond van "Alle mensen zijn sterfelijk", dan is die laatste stelling niet de oorzaak dat Socrates sterft (p.145).

Leibniz, die als eerste het principe geëxpliciteerd heeft, ziet waarheid als een propositie waarvoor gronden aangevoerd kunnen worden. Heidegger legt hier mijns inziens duidelijk uit welke reductie het moderne denken toepast op de werkelijkheid:

Nu wordt echter sinds Descartes, die hierin door Leibniz en met hem door heel het moderne denken wordt nagevolgd, de mens ervaren als het 'ik' dat zich op zo'n manier tot de wereld verhoudt dat het deze in juiste voorstellingsverbindingen, dat wil zeggen oordelen aan zichzelf ter beschikking stelt en zo als object tegenover zich stelt. Juist, dat wil zeggen waar zijn de oordelen en uitspraken alleen als de grond voor de verbinding van subject en predicaat aan het voorstellende ik wordt afgelegd. Rekenschap is slechts rekenschap voor zover ze wordt afgelegd. Daarom is de ratio intrinsiek ratio reddenda; de grond is als zodanig terug te geven grond. Pas door de aan het ik teruggegeven en uitdrukkelijk ter beschikking gestelde grond voor het verbinden van voorstellingen komt het voorgestelde zo tot stand dat het voorstellende subject er als Gegenstand, dat wil zeggen als object van is verzekerd (p. 148).
Ofwel, de werkelijkheid wordt door de mangel van de geest getrokken, en deze oordeelt alleen alles als juist voorzover het menselijke voorstellingsvermogen er zich rekenschap van kan geven. Rekenschap wil zeggen dat het als een berekenbaar object kan worden voorgesteld. Op de achtergrond horen we hier de fenomenologische kritiek dat het menselijke denken tegenover het zijn wordt gesteld, in plaats van dat het denken onderdeel is van het zijn.

Heidegger betoogt dat hoe vanzelfsprekender we het beginsel vinden, hoe meer het Europese denken versmalt, totdat het verwordt tot materialisme (let wel, dat stelde hij in 1955/1956) - simpel gezegd: alles wat is, heeft materiële oorzaken. Hij zegt daarvan: "het materialisme is de meest bedreigende gestalte van de geest, omdat we ons op haar onrustbarende gewelddadigheid het makkelijkst en langdurigst verkijken" (p. 152).

Het probleem van het principium grande is dat het geen uitspraak doet over wat een grond is. En daar begint de kritiek van Heidegger: "want we vragen meteen: wat behelst dan grond? Daarop kan nu alleen het volgende antwoord komen: grond behelst zijn. Zijn behelst grond - grond behelst zijn: hier draait alles in een kringetje rond" (p. 156).

Heidegger stelt een andere lezing voor van Niets is zonder grond. Het is niet: Niets is zonder grond, maar niets is zonder grond. 'Is' en 'grond' zijn hetzelfde. Je zou het ook zo kunnen zeggen: alles wat is heeft zin. "Het grootmachtige woord is een geweldloos woord, het spreekt ons eenvoudigweg de zin van het 'zijn' toe". Niets is zonder grond. Alles wat is heeft zin.

Het denken van Heidegger is actueel. Tegenover het simplificerende denken dat zegt dat alles pas bestaat als het logisch-voorstelbaar is voor de menselijke geest, stelt Heidegger het zijn in haar volle,verbijsterende omvang. Om Heidegger zelf de toepassing te laten maken: "Op ons komt het aan, luidde het. Alleen niet op de vraag of we door atomen leven, maar of we de stervelingen kunnen zijn die we zijn, namelijk zij die door het 'zijn' zijn toegesproken" (p. 159).

vrijdag 6 november 2009

Gevoelens

Bestaat kunstmatige intelligentie? Met andere woorden, zullen mensen ooit in staat zijn intelligente machines te maken? Ik denk van wel. (Lees ook mijn eerdere post over "De afschaffing van het verstand".) Maar hoe zit het met gevoelens?

Mensen hebben gevoel. Dieren hebben gevoel. Computers hebben geen gevoel. Maar laten we de betekenis van gevoel verder bekijken. Mensen hebben zelfbewustzijn, een besef van een 'ik'. Mijns inziens is dat een fundamenteel verschil met dieren. Meest intelligente dieren, zoals chimpansees, zijn wel tot uitzonderlijk intelligente handelingen in staat -- ik heb zelfs gehoord van een chimpansee die oude vrouwtjes hielp met oversteken -- maar het blijft bij intelligente gedragspatronen; zelfbewustzijn, of bewustzijn van de morele waarde van de wereld, hebben ook de meest intelligente dieren niet. Ik denk niet dat er in de ogen van de chimpansee die ouderen hielp met oversteken iets van ideologie of moreel besef te lezen was.

Maar wat is gevoel dan? Is gevoel 'slechts' een biologisch mechanisme? Ik zou willen stellen dat gevoelens inderdaad op een biologisch mechanisme berusten, maar het kenmerk van gevoelens ligt in onze waarneming. Gevoelens zijn de manier waarop wij rationeel onverklaarbaar gedrag waarnemen. En, vervolgens, gedragingen zijn de handelingen die we toeschrijven aan (wat wij waarnemen als) een individu.

Het is daarmee discutabel of computers gedrag hebben -- dat hangt ervan af of we 'de computer' als een individu zien die alles op het scherm toont, of dat we de computer slechts opvatten als fysieke printplaat die meerdere dingen met elkaar verbindt. Maar het is zeker dat computers geen gevoel hebben, want alles wat ze tonen, kunnen wij rationeel verklaren door onze kennis van de computertechniek.

Anders wordt het als in de toekomst kunstmatige intelligentie ontstaat die te veelomvattend is om eenvoudig rationeel te doorzien. Misschien ontstaat er dan wel een conflict tussen het waargenomen individu en rationeel ondoorzichtige gedrag, en de 'rationele' gedachte dat alles 'maar op techniek berust'.

dinsdag 6 oktober 2009

Redelijkheid, Descartes en gereformeerde theologen

"Het is allemaal de schuld van Descartes (1596-1650). Het is altijd allemaal de schuld van Descartes" schrijft de huisarts Arie Bos in zijn recent verschenen boek Hoe de stof de geest kreeg - waarover ik later meer hoop te schrijven. De nuancering toevoegend: "Vooropgesteld moet worden dat hij eigenlijk degene was die het meest geniaal wist te formuleren wat er in zijn tijd aan de hand was. Hij was, met enkele anderen zoals Francis Bacon (1561-1626) en Galileo Galileï (1564-1642), de vormgever van een nieuw wereldbeeld. En hún zondebok was nu juist weer Aristoteles."

Je hoort het steeds vaker: bij Descartes is er iets mis gegaan in de cultuur. We zijn daar wat kwijtgeraakt - iets op het geestelijke en spirituele vlak. Maar wat?

Enkele gereformeerde theologen in de 17e en 18e eeuw voorzagen de desastreuze invloed van filosofie van Descartes voor de kerk. De bekendste is Gisbertus Voetius (1589-1676), die het boek Verdeedigde Oprechtheid over de kwestie schreef (dat boek kan ik helaas nergens vinden). Een andere theoloog, Jacobus Koelman (1632-1695), schrijft in zijn boek Het vergift van de cartesiaanse philosophie grondig ontdekt (oude spelling; f=s):

De gronden van deze Cartefiaanfche Philofophie leggen zo, en den aart en geneigtheidt van de gene dieze omhelft hebben, is zodanig, dat wy wel ftaat moeten maaken, dat wy daaruit, als uit een vruchtbaare baarmoeder van allerley dwalingen byna jaar op jaar met nieuwe onrechtzinnige, en Kerk-beroerende ftellingen zullen gequelt worden: Indien er geen behoorlijke middelen tegen gebruykt worden, maar deze Philofophie noch fteeds in zwang gaat en in achting blijft, geduurig zullen wy er nieuwe zwarigheden van hebben te verwachten. Dit wilde ik hier voor ieder onpartijdig richter met baarblijkelijke Redenen aldus aantoonen.
Eén van de redenen die Koelman noemt:
Dewijl zy haar aanvang van Philofopheeren maaken van twijfeling aan alles, zelfs de allervaftfte en door zich bekende waarheden: daar van gaan zy haar oefening onttrekken, en in-houden even als van bekende valsheden; dies twijffelen zy eerft, of'er een hemel en aarde is, of zy een lichaam of ziel hebben , of haar ziel fterffelijk of onfterffelijk is, of de Heylige Schrift van Godt is, en of de Chriftelijke Religie waarachtig of valsch is, of'er Engelen zijn, ja of'er een Godt is, en hoedanig die Godt is ja tot dat zy (gelijkze zeggen) met vafte bondige en demonftrative redenen dat beweezen zien; En wat quaadt zoude uit dezen bron niet voortvloejen?
Voor de doorbijters: lees de 10 redenen.

De essentie van het verschil tussen de kennisleer van Voetius, Koelman en andere gereformeerde theologen en die van Descartes is denk ik redelijkheid versus rationaliteit. Redelijkheid accepteert een breder palet aan kennis, zoals gezond verstand of openbaring. Rationaliteit eist onomstotelijk, waarneembaar bewijs. Paradoxaal genoeg leidt rationaliteit tot meer onzekerheid, omdat alleen triviale, concreet-waarneembare zaken deze toets kunnen doorstaan.

Voor christenen gelden twee kennisbronnen om tot de waarheid - God - te geraken: het boek der natuur en het boek van God. Zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 2) zegt:

Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Rom. 1 : 20. Dit alles is voldoende om de mensen te overtuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen.

Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.

Koelman en Voetius hadden gelijk toen zij voorzagen dat het rationele denken van Descartes zou leiden tot atheïsme - een grove schande in die tijd. God lijkt in het moderne denken niet meer ervaarbaar. Zodra het moderne 'taalspel' wordt gebezigd, lijkt God ver weg, zo niet onwaarschijnlijk.

Nog een andere gereformeerde theoloog die tegen het rationalisme van Descartes inging was Jacobus Leydekker (1656-1729). Hij schreef een kleiner werk, onder andere over een juist gebruik en misbruik van de filosofie. Wie weet schrijf ik daar nog eens over.

vrijdag 18 september 2009

Geloof

Zoals verwoord in het artikel "A Vision of Veritas" door David Hill Scott gaat het in de Christelijke filosofie om een samenbrengen van praktijk en denken over de werkelijkheid (zie het bericht daarover van 29 augustus). Zo'n integrationistisch perspectief begint met een visie op wat het Christelijk geloof eigenlijk is en hoe het zich verhoudt tot andere dingen.

Wat is geloof? Gisteravond debatteerden de christelijke filosoof René van Woudenberg en de atheïst Floris van den Berg over de vraag "Bestaat de ongelovige mens?". Opvallend was dat er geen overeenstemming was over wat "geloven" betekent. Prof. Van Woudenberg kwam met de volgende omschrijving van "geloven": "het hebben van een bepaalde houding ten opzichte van een propositie; een uitspraak of een stelling." "Ik kan hopen dat de propositie "er is een God" waar is, ik kan vrezen dat die propositie waar is en ik kan ook geloven dat die propositie waar is." Van den Berg kon het niet met hem eens worden: "Geloven is volgens Van Dale een bewijs van zaken die men niet ziet." De omschrijving van Van den Berg (en de Van Dale) is dichter bij de Bijbelse notie van 'geloof': het is een citaat uit Hebreën 11:1. De Heidelbergse catechismus omschrijft op de vraag "Wat is een echt geloof?", dat als: een stellig weten of kennis dat voor waarachtig houdt wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft en een vast vertrouwen "dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zijn, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil". Dat gaat over het Christelijke geloof.

De vraag is hoe het een en het ander zich verhoudt. Het Christelijke geloof is een bepaalde houding of attitude ten opzichte van uitspraken van de Bijbel. Maar komt het daarmee dichterbij ons dagelijks taalgebruik voor propositionele attituden waarin we ons uitdrukken met "ik geloof dit" en "ik weet dat"? In ons dagelijks taalgebruik drukt "ik geloof dit" wel een vertrouwen maar niet een 'stellig weten' uit, tegenover "ik weet dit". Het Christelijke geloof is daarin dus al anders. Daarbij komt dat het Christelijke geloof meer is dan zomaar kennis over dit of dat: het is kennis die door bijzondere openbaring door Gods Geest gegeven is. Dat maakt dat 'weten' of 'kennis' al heel bijzonder. Maar ten slotte is het Christelijke geloof ook nog een 'kennis' van "dingen die niet zichtbaar zijn". Het is mooi hoe de brief aan de Hebreeën daarin schrijft over het geloof: die noemt als voorbeelden het geloof van Noach dat de aarde zou overstroomd worden door de zondvloed (dat was niet te voorzien, en het was tegen verwachtingen); het geloof van Abraham dat hij op hoge leeftijd een zoon zou krijgen (dat kon hij niet voorzien, en het was ook tegen verwachtingen); het geloof van de ouders van Mozes toen ze hem verborgen (dat was op straffe des doods).

Maar hoe verhoudt het geloof zich nu tot de (natuur)wetenschap? Dat is eigenlijk de vraag die er voor de hedendaagse discussie alleen maar toe doet. Geloven staat vanuit de hedendaagse wetenschap sterk onder kritiek, omdat het iets stelt wat niet natuurwetenschappelijk te bewijzen valt. Geloof kan tegenover natuurwetenschappelijke stellingen staan; geloof in de schepping is onverenigbaar met een natuurwetenschappelijke stelling dat de aarde en alle levende wezens ontstaan zijn door evolutie. Toch is geen van deze twee feiten een filosofisch argument voor het zeggen dat geloof en weten twee verschillende dingen zijn. Dat zou het wel zijn met de vooronderstelling "buiten wat de natuurwetenschap bewijst kunnen we niets weten" of "alle stellingen van de huidige natuurwetenschap zijn waar". Zonder deze vooronderstellingen zijn voor de Christen geloof en natuurwetenschap twee dingen die tot 'weten' en 'kennis' leiden.

Maar het geloof blijft, doordat het door God gegeven is, de eerste plaats innemen in zowel 'propositionele attituden' als 'wetenschap'. En daarom schrijft Paulus in de brief aan de Korinthiërs (1 Korinthe 2): "Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. (...) Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods."

maandag 14 september 2009

Tijd

"Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd. (...) [God] heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tot het einde toe." (Prediker 3)

Alle dingen hebben een tijd; en God heeft ons "een natuurlijke genegenheid tot het onderzoeken" van wat er gebeurt (kanttekening) gegeven. Ons tijdsbegrip is gebaseerd op gebeurtenissen. In een onlangs bijgewoonde Solidamentum-lezing door de heer G. van den Brink ging het over 'creatio tempi': de schepping van de tijd. De lezing behandelde in het bijzonder de vraag over hoe tijd en eeuwigheid zich verhouden, zoals het onderwerp ook aandacht kreeg in de traditie van de kerk.

Alles heeft een begin, behalve God. God bestaat altijd of 'eeuwig'. Alle andere dingen zijn geschapen, hebben een moment van ontstaan. Eeuwigheid is niet opdeelbaar, meetbaar. Tijd in de orde zoals wij die kennen, is dus ook iets dat is ontstaan; het is 'geschapen'. God staat buiten dat schema: "een dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als een dag" (2 Petrus 3:8, vanuit Psalm 90:4). Alles heeft een bepaalde tijd; maar God heeft geen bepaalde tijd; Hij is "de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal" (Openbaring 1:8).

De eeuwigheid van God is anders dan het bestaan van de menselijke ziel. Als we die 'eeuwig' noemen, gaat het om zijn altijd bestaan. Na de dood, waar het lichaam sterft, blijft de ziel. Maar het altijd bestaan van de mens is niet als de eeuwigheid van God: het verleden zal altijd verleden blijven en de toekomst toekomst.

In de theologie gaat het volgens Van den Brink om de verzoening van een 'dynamisch' tijdsbeeld met het beschreven beeld van eeuwigheid. De eeuwige God verordineert de tijd, en kent haar gebeurtenissen; maar vanuit het perspectief van het door de tijd bepaalde bestaan van de mens is de tijd niet statisch of deterministisch, aldus Van den Brink.

De vragen over tijd zijn niet gemakkelijk, de antwoorden ook niet. De mens blijft klein en afhankelijk, en het valt ons moeilijk van de eeuwige God te spreken.

zaterdag 29 augustus 2009

Christelijk filosofisch ideaal

Wat heeft Jeruzalem met Athene van doen? Theologie kan niet apart van tijd en plaats worden gearticuleerd, schrijft David Hill Scott in het artikel "A Vision of Veritas". Intellectuele isolatie is geen deugd. Stellingen over de waarheid moeten geformuleerd worden. Verliest het Christelijke standpunt daarmee iets van zijn vastheid, als deze stellingen aan kritiek worden onderworpen? Juist niet, stelt Scott, de formulering van deze standpunten is de enige mogelijkheid voor de ontwikkeling ervan, en de ontwikkeling van standpunten zal ze juist sterker maken. Bovendien doet het ontbreken van een formulering het Christelijke standpunt afbreuk: "an intentional lack of Christian formulation is, in fact, a formulation. No philosophy is, de facto, a philosophy—albeit a very unpersuasive one."

De taak van Christelijke filosofie is het bieden van "an alternative to the anarchy of the modern mind". Christelijke filosofie moet zich onderscheiden door eenheid, 'synthesis', tegenover de onsamenhangendheid ('intellectual disarray') van het anti-supernaturalistische denken van de seculiere filosofie. Deze idealen werden vertolkt door de 'integrationistische' beweging onder het Puritanisme in Engeland in de zeventiende en achttiende eeuw, beschrijft Scott:
"This unified view of the academy had no bifurcation of rationality and spirituality, no separation of science and ethics, nor the isolation of learning from life endemic to education today."


Christelijke filosofie kan niet zomaar meedoen met de trends van de seculiere filosofie. Een christelijke filosoof moet onafhankelijk, integer en moedig zijn. Alvin Plantinga in het artikel "Advice to Christian Philosophers" (1984), schrijft:
"[M]y plea is for the Christian philosopher, the Christian philosophical community, to display, first, more independence and autonomy: we needn't take as our research projects just those projects that currently enjoy widespread popularity; we have our own questions to think about. Secondly, we must display more integrity. We must not automatically assimilate what is current or fashionable or popular by way of philosophical opinion and procedures; for much of it comports ill with Christian ways of thinking. And finally, we must display more Christian self-confidence or courage or boldness. We have a perfect right to our pre-philosophical views: why, therefore, should we be intimidated by what the rest of the philosophical world thinks plausible or implausible?"


Ook Plantinga beschrijft de taak van Christelijke filosofie als niet enkel bevattend een verdediging van standpunten en weerlegging van aanvallen op het Christelijk geloof, maar ook juist gericht op een rijker gedachtegoed dan wat de seculiere agenda bevat.
"[T]he Christian philosophical community need not devote all of its efforts to attempting to refute opposing claims and or to arguing for its own claims, in each case from premises accepted by the bulk of the philosophical community at large. It ought to do this, indeed, but it ought to do more. For if it does only this, it will neglect a pressing philosophical task: systematizing, deepening, clarifying Christian thought on these topics."


Ook filosofie is een 'goddelijk beroep'. Scott verzucht in zijn artikel:
"Today occupational depression is at epidemic levels today even among Christians. I never cease to hear other Christian lay men and women discouraging reflect that they wish they could spend their working hours doing something of real "eternal significance" such as "the ministry.""
Juist filosofie kan de veronderstelde dichotomie van geloof en weten doorbreken, en daarin de integrationele boodschap overbrengen voor het Christelijke leven. Dat is dus wat Athene met Jeruzalem van doen heeft.

zaterdag 25 juli 2009

Wittgenstein

Van de beroemde filosoof en logicus Ludwig Wittgenstein (hij leefde 1889 tot 1951) is bekend dat hij moeilijk te interpreteren was. Zijn 'Tractatus Logico-Philosophicus' legt scherp de grens tussen wat filosofie wel en niet kan zeggen. Overigens is 'zeggen' hier een technische term. Maar betekent dat dat Wittgenstein niet zo aan ethiek hechtte? Wittgensteins werk had in zijn tijd een warm onthaal bij de 'logisch positivisten', een stroming die positief stelde dat de filosofie geholpen is als zij zich beperkt tot wat met zintuiglijke waarneming vast te stellen is --- en ethiek, metafysica en religie buitensluit. Maar het is de vraag of Wittgenstein het met die visie eens was.

Het bekendste citaat uit de Tractatus is het "Waarvan men niet spreken kan, daarvan moet men zwijgen". Wittgenstein vond dat hij met het schrijven van de Tractatus wel genoeg had laten zien, en is consequent uit de filosofie gestapt (zijn terugkeer was enkele jaren later).
"De meeste stellingen en vragen die je kunt vinden in filosofische werken zijn niet onwaar maar onzin. Logischerwijs kunnen we geen antwoord geven op vragen van deze soort, maar alleen vaststellen dat ze onzin zijn. De meeste stellingen en vragen van filosofen komen voort uit ons falen om de logica van onze taal te begrijpen. (...) En het is niet verwonderlijk dat de diepste problemen eigenlijk helemaal geen problemen zijn." (stelling 4.003)
Deze Wittgenstein was ervan overtuigd dat zijn Tractatus de grenzen stelde van wat er filosofisch te zeggen viel.

In een artikel dat ik las (in Fundamenteel, verenigingsblad van Solidamentum) citeert de schrijver (prof. dr. ir. C. Roos) een aantal interessante gedeelten rond de Tractatus. Bijvoorbeeld stelling 6.52:
"Wij voelen dat zelfs als alle mogelijke wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze levensproblemen nog helemaal niet zijn aangeroerd. Er blijft dan weliswaar geen vraag meer over; en juist dat is het antwoord."
De schrijver stelt: "De eerste zin in deze stelling is mijns inziens een kernzin in [Wittgensteins] werk. Naast het deel van de werkelijkheid waarmee de wetenschap zich bezighoudt is er nog een ander deel."

Had Wittgenstein werkelijk oog voor dat "andere deel" toen hij de Tractatus schreef? Een artikel in 'The Philosopher', deel LXXXIX maakte voor mij duidelijk dat Wittgenstein inderdaad heel andere banden met ethiek had dan de logisch positivisten wilden. Het gaat in het bijzonder over de invloed van de Russische schrijver Leo Tolstoy op Wittgenstein. Tolstoy had echter wel heel andere ideeën over God dan de christelijke.

maandag 11 mei 2009

Onvolledigheid

In 1931 bewees de wiskundige en logicus Gödel een stelling over onvolledigheid van rekenkundige systemen. Even geformuleerd: "Elk consistent formeel systeem met een voldoende expressieve rekenkundige component is in die rekenkundige component onvolledig".

Nu wordt Gödels stelling vaak misbruikt. Hier een opsomming van de limitaties van de zijn onvolledigheidsstelling, waar sommige mensen overheenstappen:

  1. Het bewijs dat Gödel gaf gold voor formele systemen. Een logisch formeel systeem bestaat uit een taal L en een deductief systeem dat bestaat uit afleidingsregels R en (hoewel niet altijd) axiomata A. Een misbruik van Gödels stelling is dus bijvoorbeeld als men zegt: "Gödel bewees dat de Bijbel óf onvolledig óf inconsistent is". De Bijbel is geen formeel systeem.

  2. De stelling gaat over rekenkundige formele systemen met een bepaalde expressiviteit (in de taal L moet je genoeg kunnen zeggen) en voldoende bewijsmogelijkheden (in R samen met A). Zeg dus niet "De logica blijft dus altijd formeel onvolledig" of "Wiskunde is altijd onvolledig". Een beperktere variant van de rekenkunde die bewezen volledig en consistent is is de Presburger aritmetiek. Standaard eerste-orde logica is dat ook!

  3. De stelling gaat alleen over onvolledigheid in de rekenkundige component van zo'n formeel systeem. Het is onjuist om te zeggen "Omdat elk denksysteem wel wiskunde nodig heeft, toont Gödels stelling aan dat denksystemen maar beperkt zijn".



Summa: loop niet met Gödels onvolledigheidsstelling weg buiten de rekenkunde. Het is eigenlijk maar een technisch resultaat, waarvan de consequenties zelfs binnen de rekenkunde moeilijk in te schatten zijn.

Dit en meer over de implicaties van Gödels onvolledigheidsstelling is te lezen in het boek "Gödels Theorem: An Incomplete Guide to its Use and Abuse" door Torkel Franzén.

donderdag 23 april 2009

Leven

De grootste vergissing van de filosofie is het leven te willen begrijpen buiten wat het is: ijdelheid, zoals de Prediker zegt. De zoektocht naar de zin van het leven -- op z'n breedst opgevat, dus de eigenlijke filosofie -- is bij voorbaat al verloren door de mens. Als wij God niet meer kennen zijn we immers doelmissers geworden.

Uiteindelijk is het (gelukkig) niet de mens die een levensdoel geeft, de schepping onderhoudt, regeert en begrijpt, maar God. Dat komt ook tot uitdrukking in het gebed: Gods Naam, Gods koninkrijk en Gods wil, Gods onderhouding en Gods vergeving en verlossing staan centraal.

maandag 23 maart 2009

Sprookjes

Wat voor aantrekkingskracht heeft magie? Enerzijds is er de aantrekkingskracht van onbegrensde macht over de schepping: de macht om met een toverspreuk de wereld te veranderen. Anderzijds schept de mens er behagen in vreemde goden te dienen: allerwijsste tovenaars, de overwinning van het goed over het kwaad, heldenfiguren. We 'begrijpen' de wijsheid en de heerschappij van de ware God niet (lees: willen het niet begrijpen), bepalen liever zelf wat goed en kwaad is (de zondeval!), we zijn het rijk van Satan toegevallen, waar heldenrollen en geweld zegevieren.

Met dat al is het een boze droom, en God zal er over oordelen.

Om de gevallen mens te redden heeft Christus, Gods Zoon, mens willen worden, en nog verder: vernederd mens. Hij heeft onder de wereldse rechter geleden en is gekruisigd --- om vijanden met God te verzoenen. Wie in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven. Die wordt in Hem een nieuw schepsel, een kind van God genoemd.

God is een God van recht en liefde. Het lijden van Christus is geen heldendaad, maar een daad van liefde (niet een daad met het doel door mensen als held (Superster) afgebeeld te worden).

God is meer dan alle andere goden: Hij is de enige God. Zo kon de profeet Jona ook zeggen tegen de heidense scheepslui: ik vrees de HEERE, de God van de hemel, die de zee en het droge gemaakt heeft. Daarom moet er een uitzien zijn naar Zijn heerlijkheid, een verbondenheid aan Zijn Koninkrijk.

maandag 16 maart 2009

Subjectivisme

"Gedrag zit in de genen." Onze gedragingen worden veel bepaald door genetische aanleg. "Op de Veluwe worden maar weinig Hindoes geboren." (Minister Plasterk, 4 oktober 2008.) --- geloof heeft een nauwe band met opvoeding. (Zie ook Spreuken 4.) Geloof is ongetwijfeld zelfs te lokaliseren als hersenactiviteit. Wat deze opmerkingen zeggen: ze raken het lichamelijke om het geestelijke te verbijzonderen, te subjectiveren.

Dat is natuurlijk een drogreden. We kunnen net zo goed zeggen: "Partnerkeus zit in de genen.", "In de volksstammen van Afrika werden weinig wetenschappers geboren.", "Filosofie is te lokaliseren in het brein." --- maar dat maakt liefde, kennis en geloof niets minder universele waarden.

Van het geloof weten we: het is door het gehoor, en dat is door de prediking van het Woord (Romeinen 10:17-18) --- maar dat is geen subjectief, privé-Woord. En Paulus zegt verder van de profeten:
"Hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld."

vrijdag 6 maart 2009

Filosofisch inzicht

Filosofie en inzicht hebben alles met elkaar te maken. De vraag "wat doet er werkelijk toe?" begint met een concept voor "er toe doen", de vraag "wat weten we?" gaat over ons concept voor "kennis". Het is moeilijk om te zeggen of onze concepten voor "er toe doen" en "kennis" er werkelijk toe doen, en op ware kennis berusten. Hoewel we goed, dat is niet onwetend of onbekwaam tot het goede, maar in "ware kennis, gerechtigheid en heiligheid" (Heidelbergse catechismus) gemaakt zijn --- maar na de zondeval kennen we God niet meer.

Zonder een zeker 'Decartiaans' vertrouwen dat onze 'zintuigen' ons niet doorlopend bedriegen, omdat ze door een goede God gemaakt zijn, kan filosofie niet bestaan. Zonder gegeven inzicht is àlle filosofie een betekenisloze stroom woorden. Het goede rust niet in handen van de filosoof -- gelukkig niet --, maar in Gods hand. Bij christelijke filosofie past dus bescheidenheid.

vrijdag 20 februari 2009

Het zelf

Werkzeug deines Leibes ist auch deine kleine Vernunft, mein Bruder, die du "Geist" nennst, ein kleines Werk- und Spielzeug deiner großen Vernunft.


In het hoofdstuk "Von den Verächtern des Leibes" bedient Zarathustra zich van heel wat rethoriek om tegen te spreken dat het hoofd het lichaam regeert. "Lijdt" is een 'bevel' van het lichaam aan het verstand:
Das Selbst sagt zum Ich: "hier fühle Schmerz!" Und da leidet es und denkt nach, wie es nicht mehr leide --- und dazu eben soll es denken.
(Het is heel wat anders als we de communicatie van het lichaam naar het hoofd in plaats van als 'bevel', als 'signaal' beschouwen.)

Als we Zarathustra moeten geloven, is het 'zelf' groter dan het 'ik', en worden de bedoelingen van het hoofd bepaald door het lichaam. "Het lichaam ('zelf') wil scheppen."

De wereld is vervloekt om onze zonde. Zarathustra zegt het liever anders: de wereld is gemaakt door een dronken god, reinheid en gezondheid zullen we pas in onszelf vinden. Ehm, in een 'gezuiverd' zelf: een die alle gedachte aan de schepper (en aan de zondeval) heeft uitgebannen.

Wie het lichaam veracht, is arm; maar armer nog is wie de gevallen mens wil oprichten. Het is zoals de Prediker schreef: de mensen zijn zo als de beesten aan zichzelf (Prediker 3:18). Wie merkt dat de geest naar boven gaat, naar God die ons gemaakt heeft?

donderdag 5 februari 2009

Het geweten

In zijn boek "Also sprach Zarathustra" bedient Nietzsche zich van sprekende beelden, om de psychologie van de geest te schetsen.

De mens die zich aan eerbied onderwerpt is volgens hem als een kameel: hij draagt graag zwaar, om zich in zijn kracht te verheugen; hij lijdt graag: "Oder ist es das: krank sein und die Tröster heimschicken und mit Tauben Freundschaft schließen, die niemals hören, was du willst?" De heelmeester is de bovenmens, de dove is God; de Christen wiens geweten nog aanwijst dat zijn natuur zondig is, en dat God de almachtige is, heeft de wijsheid van deze wereld niet begrepen.

Wie tegen God opstaat is daarom als een leeuw. Nietzsche vergelijkt God met een draak die "Gij zult" heet:
"Du-sollst" liegt ihm an Wege, goldfunkelnd, ein Schuppentier, und auf jeder Schuppe glänzt golden "Du sollst!" Tausendjährige Werte glänzen an diesen Schuppen, und also spricht der mächtigste aller Drachen: "aller Wert der Dinge -- der glänzt an mir."

En als de mens eindelijk niet alleen zijn geweten durft te bevechten, maar zijn geweten overwonnen heeft, is men als een kind -- blanco, om spelenderwijs goddeloos te kunnen zijn.

Het blijft verschrikkelijk om God kleiner voor te stellen, zodat de mens niet meer aan Hem onderworpen wil zijn --- terwijl we maar in de spiegel van ons leven hoeven te kijken om te zien dat we alle kennis over God en van onszelf kwijt zijn.

Zo kleineert Nietzsche het geweten. "Mensen houden zich wakker, om beter te kunnen slapen" --- ziedaar de karakterschets van wie zich laat beangstigen door het geweten. "Een zeer aanstekelijke slaap", spot hij verder. Voor de mens die voelt dat het doen van de wet hem rust in zijn geweten brengt, is dit een hard gelag.

Gelukkig hebben we niet alleen de woorden van Nietzsche. Gods gaf ons ook Zijn Woord.

Psalm 1

Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters; maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.

Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken.

Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.

Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.

maandag 2 februari 2009

De Übermensch

De Duitse filosoof en filoloog Nietzsche verklaarde God voor dood, en huldigde in luisterrijk proza de Übermensch: de overwinning van de mens, de trouw aan de aarde (de werkelijkheid, de afdaling) in plaats van aan de hemel (het gif, de dood). De symbolen van de Übermensch zijn de adelaar en de slang: de trots en de list.

Hoe geniaal de ideeën van Nietzsche ook verwoord mogen zijn, ze zijn niet levensvatbaar. Met het doodverklaren van God verliest de mens alle eer.

Nietzsche werd op 44-jarige leeftijd door waanzin aangetast. Het is zo in tegenstelling met de Übermensch, waarvan Nietzsche Zarathustra liet spreken. De voorrede van 'Also sprach Zarathustra' eindigt met een alleenspraak van Zarathustra: "Und wenn mich einst meine Klugheit verläßt: -- ach, sie liebt es, davonzufliegen! -- möge mein Stolz dann noch mit meiner Torheit fliegen!" --- maar Nietzsches trots is dood, en we moeten niet proberen haar schaduw in leven te houden.

Het geluk ligt niet in het ontkennen van de aardse ongeluk. Dat is de scherpe boodschap van Nietzsche. Het rekent af met mysticisme. Maar het ware Christendom heeft een andere belijdenis: niet dat de verachting van de mens in trots oplossen kan -- zoals de zon een overgang en een ondergang om de aarde heeft --, maar ook niet dat de mens zich met deugd, met gerechtigheid, met levensverachting kan scheiden van deze wereld. De belijdenis van het ware Christendom is dat Christus voor de verschrikkelijk gevallen mensheid de enige verlosser is, en dat God de mens van dood levend kan maken.

zaterdag 24 januari 2009

Over de slaafse wil

Is het bij het leerstuk van de vrije wil zo belangrijk dat we het verstandelijk gemakkelijk, behapbaar maken? Het kernpunt is dat onze wil totaal is verdorven, en dat alle goeds van God alleen komt. En als onze wil zo verdorven is, zou het verstand dan kunnen -- en willen -- verstaan? Zelfs al zou het helder zijn, het zou nog niet door een gevallen mens te accepteren zijn, omdat zijn hele ik tegen is. Verstaan is een werk niet alleen van het verstand.

Zo valt het te verklaren dat velen, zoals ook Erasmus, het dogma "niet begrepen" hebben en meenden dat de waarheid acceptabeler moest zijn. Luther heeft er in zijn geschrift 'De servo arbitrio' adequaat op gereageerd. De mens moet gehoorzamen, maar wil niet.

Natuur en geest

Uitgestrekte, indrukwekkende schoonheid. Dat is de indruk van de natuur. Na de zondeval werd de natuur vervloekt om ons, en dat maakt bijna een einde aan vrede --- en rust.

Toch blijft in zoveel tekens een indruk van de Schepper. En dat is er niet een van onrust of wilde emotie --- maar een van rust. Extase -- buiten jezelf staan, een andere wereld zien -- heeft daarom een totaal andere christelijke betekenis dan de heidense. Als mensen door Gods Geest 'buiten zintuigen' en 'uit zichzelf' zijn, gaat dat niet gepaard met woeste, verscheurende emotie -- dat is van een andere geest, van de duivel.

Anderzijds, we moeten niet denken dat een doodse, of op niets of op de mens gerichte meditatie enig licht van God met zich heeft. Menselijke overtuiging is overigens een hoogst onbetrouwbare gids als het gaat om geestelijke dingen --- een blinde gids, die zelfs graag dwaalt. Daarom moet alle vertrouwen op de andere openbaring van de Schepper -- het Woord, de Bijbel -- gegrond zijn.

donderdag 8 januari 2009

Kunst en wonder

Kunst is iets wonderlijks.

De eerste hoofdlijn bij kunst is de schoonheid die er in de wereld om ons heen, de natuur, is: een mysterie? In het hindoeisme, de groep van indische religieuze tradities, neemt ritme, beweging en harmonie van het universum / universa een grote plaats in. De mens die één probeert te worden met de ritmes van de natuur. Dat is bijvoorbeeld ook een centraal thema in de ideeën van Marie Jaëll, een Frans pianiste die de wetenschappelijke en filosofische aspecten van pianospel en muziek bestudeerde.

Een tweede hoofdlijn is de creativiteit van de menselijke geest: een mysterie? Vooral de filosoof Hegel heeft in zijn filosofie een centrale plek voor de menselijke geest, en van daaruit formuleert Hegel ook een perspectief op kunst.

Voor de christen blijft kunst een wonder. Maar veel centraler staat de persoonlijke relatie tussen de mens en God, die dit alles ook gemaakt heeft, en de Heere Jezus Christus, die om mensen te redden vernederd mens werd.

zaterdag 3 januari 2009

Getal

Het is verbazingwekkend met hoeveel orde de schepping gemaakt is. Zonder natuurlijke soorten (die zich voortplanten en daardoor dezelfde eigenschappen delen) en stoffen zou intelligentie amper mogelijk zijn. Identificatie van een individueel voorwerp gebeurt grotendeels door te refereren aan natuurlijke soorten.

Door de identificatievermogens van de mens leert deze al vroeg omgaan met patronen in die identificatie: groepen, aantallen, spatiële en temporele ordening. Deze wiskundige abstracties zijn een ander gegeven van de natuur. John Byl noemt in zijn boek 'De ultieme uitdaging' het getal een basisonderdeel van de schepping.

Deze dingen stellen de mens in staat om te denken: een onmisbaar basisvermogen na de zondeval, tenminste om het goed en het kwaad te kennen zonder de Schepper. Natuurlijk is kennis altijd al een wezensdeel van de mens, maar kennis zoals die voor de zondeval ongerept bestond, is heel wat meer dan redeneren.