Tja, waar hebben we eigenlijk recht op? In relatie tot God de Schepper en tot hoe groots de natuur is (de hemel en de sterren) zijn we maar klein. Toch hebben we een grote verantwoordelijkheid.
Naar aanleiding hiervan, en ook de andere dingen die de psalm noemt, leek het me goed om het eens te vergelijken met de moderne visie op politiek. Die begint vooral bij mensenrechten. Een filosoof die daarvoor een basis heeft gelegd is Rousseau (1712-1778), de vader van de Franse Revolutie. In zijn boek 'Du Contrat Social ou principes du droit politique' zet hij uiteen wat volgens hem de juiste staatsvorm is. Hij doet de ideeën van Thomas Hobbes (1588-1679), die in zijn 'Leviathan' de pessimistische visie schreef dat de staat een monster is dat mensen in het leven roepen om zich tegen elkaar te beschermen, en van Hugo de Groot (1583-1645), die stelde dat mensen hun natuurlijke rechten en vrijheid overgeven aan de staat om hem te beschermen, als ouderwets en te kruiperig af.
Je natuurlijke rechten sta je niet zomaar af, stelt Rousseau. Jezelf opgeven is ongehoord. Dat we een samenleving hebben gaat juist om het behoud van je vrijheid. De samenleving bestaat erin dat men moet samenwerken als mensen om obstakels voor onze natuurlijke vrijheid uit de weg te ruimen. "Mensen worden vrij geboren, maar overal zijn ze in boeien", schrijft hij (boek I, 1). De gewenste samenleving bestaat dus in een 'sociaal contract': het opgeven van mijn rechten en vrijheid zodat mijn rechten en vrijheid worden gewaarborgd. Dit 'sociaal contract' vind je ook nu terug in de vorm van de grondwet.
Een aantal dingen valt daarbij op te merken. Het eerste is dat Rousseau eigenlijk begint met de aanname dat we als mensen collectief met geweld onze rechten en vrijheid moeten verdedigen. Voor een christen is deze aanname niet vanzelfsprekend. Jezus handhaafde zijn rechten niet met geweld, al had Hij als Zoon van God de macht.
Het tweede wat op te merken valt is dat Rousseau stelt dat het 'sociaal contract' alleen werkt als je alle rechten opgeeft (boek I, 6). Als je dat namelijk niet doet, houd je altijd dat mensen uiteindelijk hun eigen rechter in alles spelen omdat ze hun eigen rechten nog meerekenen. Het is de vraag of er iemand is die dat wil. Tegenwoordig is er een tussenoplossing gevonden die 'scheiding tussen publiek- en privédomein' heet, maar is dat een probleemloze scheiding? Zou een christen ooit zijn geloofsprincipes kunnen onderwerpen aan de staat voor bescherming van vrijheid van godsdienst?
Een derde punt wat opvalt is dat Rousseau een heel rechtvaardige regering voorstelt die niet werkt volgens het principe van de helft plus één maar eerder volgens het principe van algemene stemmen. Hij noemt dit de 'algemene wil' (volonté générale) (boek II, 1). Die wil is niets anders dan datgene waarover alle mensen overeenstemmen in dat ze het willen. Rousseau geeft een aantal voorbeelden: vrijheid en het recht van het eerste bezit, als we tenminste niet meer bezitten dan we nodig hebben en het ook echt gebruiken. Het valt op dat deze rechten allen vanuit een individu zijn geredeneerd. Het individu wil vrijheid voor zichzelf, dus heeft een ander er ook recht op. Dat leidt tot een bepaalde invulling van de samenvatting die Jezus gaf van Gods wet: "Heb uw naaste lief als uzelf". Echter, dan niet zozeer gebaseerd op liefde voor de naaste (waarschijnlijk acht Rousseau dat te hoog gegrepen) maar gebaseerd op het sociale contract met de naaste. De 'algemene wil' lijkt op wat resulteert als we John Rawls' (1921-2002) 'veil of ignorance' toepassen, dat wil zeggen ons indenken wat we zouden willen als we niet zouden weten in welk lichaam we terecht zouden komen. Maar ook met het instrument van de 'veil of ignorance' kunnen we niet alle problemen van de 'algemene wil' oplossen. We lossen ermee op dat we verder kijken dan onze eigen situatie. Echter, we moeten ook, zoals Rousseau zegt, objecten zien zoals ze zijn en soms zelfs zoals ze horen te zijn, naar andere tijden en plaatsen kijken, kunnen afwegen tussen zichtbare en nabije voordelen en veraf en verborgen nadelen (boek II, 6)... Kortom, zegt Rousseau spottend, het vereist goden om mensen wetten te geven (boek II, 7)! Rousseau gelooft echter niet in een God die zijn wil bekend maakt. Hij stelt dat mensen in de geschiedenis de naam van goden gebruikten om hun wetten meer gezag te geven zodat ook iedereen die wilde gehoorzamen, en noemt daarbij ook de 'Joodse wet'.
Hetzelfde probleem zien we vandaag de dag. Een deel van de mensenrechten kan iedereen het over eens zijn. Echter, we zien steeds meer dat mensenrechten een heel rekkelijk begrip is, waar ook ideeën aan toegevoegd kunnen worden waar niet iedereen principieel achter staat. Een christen zal bijvoorbeeld het homohuwelijk nooit als hetzelfde zien als het huwelijk tussen man en vrouw. Ook zou een christen rechten toe willen voegen aan de mensenrechten waar niet iedereen achter staat, bijvoorbeeld bescherming van het ongeboren leven ook vóór de 20 weken, bescherming van ouderen, bescherming van het huwelijk.
Wat opvalt als we Rousseau verder lezen, is dat hij een vrij simplistisch mensbeeld heeft. Voor hem is komt de mens naakt, primitief, individualistisch en zonder moreel besef te wereld. Hij heeft geen andere wensen dan vrij te zijn en zijn instincten na te volgen. De radertjes van rede, plichtsbesef, rechtvaardigheid beginnen volgens Rousseau pas te draaien bij het vormen van een sociaal contract met de samenleving! En voorzover de mens niet bedrogen wordt, heeft hij een goede wil.
Rousseau beschouwt de komst van Jezus als een keerpunt in de geschiedenis, maar dan niet ten goede. Zijn optimistische mensvisie maakt dat hij alle koninkrijken van de aarde vóór de komst van Jezus als enigszins respectvol jegens elkaar en elkaars goden beschouwt, en Jezus en het christendom als totaal ontwrichtend in deze harmonieuze verhoudingen (boek IV, 8). Blijkbaar was er duurzame wereldvrede voordat Jezus kwam en hebben de christenen oorlog gebracht!? Het is nogal duidelijk dat dit beeld niet op realiteit maar op de atheïstische voorkeur van Rousseau berust, hoewel in naam van God veel onrecht is gebeurd.
Hoe verhoudt dit zich tot psalm 8? In psalm 8 lezen we allereerst dat Gods Naam groot is op aarde, en dat Hij mensen daar zo'n hoge positie in heeft gegeven. Het probleem van misbruik van die macht begint dus met het niet respecteren van God en de natuur die God gemaakt heeft. Mensenrechten erkennen kan dat maar gedeeltelijk proberen te herstellen. Wat mij betreft komen er ook dierenrechten en natuurrechten bij! Maar zelfs dan is het niet compleet, want wat God gebiedt is niet alleen respect, maar ook liefde. Jezus vatte Gods wil samen met God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf.
Doordat Rousseau de eer van God op deze aarde niet erkent, zijn er meerdere zwakke punten in zijn ideologie. Deze punten zijn hierboven al genoemd. Het eerste is dat het uitgangspunt verdediging van rechten met geweld is, iets wat Jezus niet deed. Het tweede is dat het heel veel wijsheid vereist om een rechtvaardige wet te geven, en dat het weer veel moeite kost om dit aan de mensen uit te leggen, iets wat ik bijna een 'terug bij af'-situatie zou noemen. Het derde is dat Rousseau uitgaat van een vrij simplistisch mensbeeld heeft.
In de profetie van Daniël wordt de staatsvorm van democratie afgebeeld als de lemen voeten van het grote beeld, met ijzer vermengd. Dat wijst op het vermengen van macht met de menselijke factor. "Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem – ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem" (Daniël 2, 43). Voor een christen is het eerder van belang om door deze tijdelijke staatsvorm heen uit te kijken naar het komende Koninkrijk van God, wat als de steen in de profetie van Daniël het grote beeld zal vermorzelen en de aarde zal vervullen. Uiteindelijk is geen enkel menselijk koninkrijk blijvend en perfect, hoeveel rechtvaardigheid er ook bereikt kan worden met mensenrechten. Echte hoop biedt alleen het Evangelie, waarvan kan worden gezegd:
"Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt U een sterk fundament gelegd" (Psalm 8, 3).